Financiële gevolgen zijn wel van belang bij fosfaatrechten
Dat volgt uit een recente uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) van 17 oktober 2018.
Standpunt melkveehouders
In deze zaak stelt een aantal melkveehouders dat de vaststelling van het aantal fosfaatrechten voor hun bedrijf in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). In dit artikel is de bescherming van het eigendomsrecht gereguleerd. Bij de vaststelling van de fosfaatrechten zou onvoldoende rekening zijn gehouden met de gevolgen die dit voor de melkveehouders heeft.
Essentie fosfaatrechtenstelsel
Het stelsel van fosfaatrechten is met ingang van 1 januari 2018 ingevoerd in de Meststoffenwet. Melkveehouders mogen hierdoor alleen melkvee houden als zij over voldoende fosfaatrechten beschikken. Begin 2018 hebben melkveehouders een beschikking ontvangen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarin het aantal fosfaatrechten voor hun bedrijf is vastgesteld. Het aantal fosfaatrechten wordt bepaald op basis van het aantal melkkoeien, kalven en pinken, dat op de peildatum 2 juli 2015 op het bedrijf werd gehouden. Indien de fosfaatproductie op een bedrijf over een jaar hoger is dan het aantal fosfaatrechten dreigt een bestuurlijke boete.
Dilemma melkveehouders
Per 1 april 2015 is het melkquotum afgeschaft. Dit quotum begrensde de melkproductie. Veel melkveehouders in Nederland hebben na het wegvallen van deze begrenzing gekozen voor de bouw van een nieuwe stal en voor groei van de veestapel. Deze groei is veelal gepaard gegaan met financiële investeringen, vergunningen en bancaire financieringen met bijbehorende aflosverplichtingen. Omdat melkveehouders dit jaar fosfaatrechten hebben gekregen op basis van hun veestapel op 2 juli 2015, hebben zij geen fosfaatrechten gekregen voor de groei van de veestapel. Dit betekent dat zij nu te weinig fosfaatrechten hebben. Melkveehouders worden hierdoor voor de keuze gesteld om runderen af te voeren of extra fosfaatrechten bij te kopen.
De centrale vraag
In het beroep van de melkveehouders diende het CBb te beoordelen of de invoering van het stelsel van fosfaatrechten een inmenging in het eigendomsrecht van de melkveehouders oplevert. De melkveehouders krijgen door de peildatum in het verleden namelijk minder fosfaatrechten, waardoor zij minder vee kunnen houden. Een inmenging kan volgens artikel 1 EP zijn gerechtvaardigd, indien deze bij wet is voorzien, het algemeen belang dient en er een redelijk evenwicht (“fair balance”) bestaat tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu.
Algemeen belang en wettelijke basis fosfaatrechten
Het CBb oordeelt in de eerste plaats dat het stelsel van fosfaatrechten een toereikende wettelijke basis heeft en dat de wetgever heeft kunnen oordelen dat hiermee het algemeen belang wordt gediend.
Fosfaatwet in algemene zin toelaatbaar
Blijft over de vraag naar de fair balance tussen het fosfaatrechtenstelsel en de belangen van de individuele melkveehouders. Volgens het CBb levert de fosfaatwet in algemene zin geen strijd op met artikel 1 EP. Na de afschaffing van het melkquotum was het volgens het CBb voor de melkveehouders voorzienbaar dat er andere productiebeperkende maatregelen zouden volgen. De keuze voor een peildatum in het verleden voor de toekenning van fosfaatrechten acht de rechter toelaatbaar. Ook het ontbreken van een wettelijke uitzonderingsregeling voor melkveebedrijven die na 2 juli 2015 financiële verplichtingen zijn aangegaan, maakt de fosfaatwet in algemene zin niet ontoelaatbaar.
Fosfaatwet kan in individuele gevallen wel ontoelaatbaar zijn
De fosfaatwet kan voor individuele melkveehouders wel strijd met artikel 1 EP opleveren. Er moet dan sprake zijn van een individuele en buitensporige last. De RVO schaarde de financiële investeringen en verplichtingen die na 2 juli 2015 zijn gedaan, onder het ondernemingsrisico van de melkveehouders. Alleen indien aan de hand van een accountantsrapport kon worden aangetoond, dat het bedrijf door het tekort aan fosfaatrechten in financiële nood is geraakt, was een uitzondering soms mogelijk.
CBb: geen ondernemersrisico maar belangenafweging
In deze uitspraak oordeelt het CBb dat de gevolgen van het stelsel van fosfaatrechten niet zonder meer op grond van het ondernemersrisico voor rekening van de melkveehouders komen. Volgens het CBb kan niet op voorhand voor deze categorie melkveehouders worden uitgesloten dat in hun geval strijd is met artikel 1 EP.
Het komt aan op een belangenafweging, waarbij onder meer moet worden gekeken naar de mate waarin de melkveehouder door de toekenning van minder fosfaatrechten wordt getroffen, of hij ook in privé wordt geraakt, of financiële compensatie of een overgangsperiode is geboden en naar overige bijzondere omstandigheden. Beperkte voorzieningen en het ontbreken van een overgangsperiode voor melkveehouders, zullen sneller tot de conclusie leiden dat sprake is van een buitensporige last. Bij deze belangenafweging ligt de bewijslast in eerste instantie bij de melkveehouder.
Lagere drempel
In mijn optiek zal de melkveehouder alsnog op basis van de financiële administratie, een accountantsrapport en de financiële investeringen en verplichtingen moeten aantonen, dat het ontbreken van voldoende fosfaatrechten voor zijn bedrijf onevenredige gevolgen heeft tot opzichte van de gemiddelde melkveehouder. De winst met deze uitspraak is erin gelegen dat de rechter de drempel om als knelgeval te worden aangemerkt enigszins heeft verlaagd. RVO verlangde een financiële noodsituatie. Het CBb sluit niet uit dat bovengemiddelde schade, gecombineerd met het ontbreken van financiële compensatie of een overgangsperiode, de betreffende melkveehouder in het bijzonder zwaar treft.
Heeft u vragen over fosfaatrechten, neemt u dan gerust contact op met een van onze specialisten agrarisch recht.