Gebiedsverbod toegestaan als gevolg van een criminele afrekening door middel van brandstichting aan een woning?

Blog

Schenkeveld Advocaten - Brand

Voor een burgemeester is het op grond van een verordening mogelijk om een gebiedsverbod op te leggen. De burgemeester van de gemeente Oss heeft op 4 december 2018 een gebiedsverbod opgelegd aan een inwoner van de gemeente Oss, omdat iemand tot twee keer toe opzettelijk brand heeft gesticht aan het huis van de betreffende inwoner. Mocht de burgemeester daartoe overgaan? Over deze vraag diende de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant een (voorlopig) oordeel te geven.

Brandstichtingen

Op respectievelijk 13 en 16 september 2018 is in de nachtelijke uren brand gesticht aan de woning van een inwoner van Oss (hierna: “verzoeker”). Uit onderzoek is gebleken dat deze branden vermoedelijk in opdracht zijn gesticht. De verdachte van beide brandstichtingen is reeds aangehouden en zit gedetineerd. De kenmerken van de brandstichtingen duiden op betrokkenheid van zeer zware georganiseerde criminaliteit. Uit de dreigingsschatting van Justitie kwam naar voren dat de kans op een nieuwe aanslag op het leven van verzoeker zeer waarschijnlijk is. Deze reële kans brengt onaanvaardbare risico’s voor de openbare orde en veiligheid met zich mee.

Gebiedsverbod

Na de tweede brandstichting is verzoeker door Justitie in veiligheid gebracht op een locatie buiten de gemeente Oss. Verzoeker is hierna ruim twee maanden niet in Oss geweest. Op 4 december 2018 is verzoeker teruggekeerd naar Oss. De burgemeester heeft hem op dat moment vanwege een dreigende acute verstoring van de openbare orde op grond van artikel 2:77b van de Algemene Plaatselijke Verordening 2016 van de gemeente Oss (hierna: “APV”) een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden (tot 4 maart 2019).

Voorlopige voorziening

Verzoeker heeft tegen het besluit van de burgemeester, het opleggen van het gebiedsverbod, bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit betekent dat verzoeker ook na het maken van bezwaar tegen het gebiedsverbod, zich toch aan het gebiedsverbod dient te houden.

Deze hoofdregel kan doorbroken worden door het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: “Awb”). De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen (bijvoorbeeld schorsing besluit) als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Onverwijlde spoed

De voorzieningenrechter zal in een voorlopige voorziening allereerst controleren of sprake is van onverwijlde spoed. Dat wil zeggen dat een verzoeker van een voorlopige voorziening belang moet hebben om zo snel mogelijk een (voorlopig) oordeel te hebben over zijn bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelt in deze zaak dat onverwijlde spoed aanwezig is, omdat het woonrecht van verzoeker in ieder geval tot  4 maart 2019 wordt beperkt.

Rechtmatigheid besluit

Vervolgens dient de voorzieningenrechter te oordelen over de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester. In het geval het besluit overduidelijk rechtmatig is bestaat geen grond om een voorlopige voorziening te treffen. Deze grond bestaat wel in het geval het besluit overduidelijk onrechtmatig is. De voorzieningenrechter dient echter vaker te oordelen over een tussencategorie. In dat geval maakt de voorzieningenrechter een belangenafweging.

Burgemeester niet bevoegd?

Verzoeker stelt zich allereerst op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd is om op grond van artikel 2:77b APV een gebiedsverbod op te leggen, omdat hij zelf niet betrokken is bij strafbare feiten. Volgens de burgemeester zijn de situaties en belangen die in het eerste lid van artikel 2:77b van de APV alternatief en niet cumulatief geformuleerd. Hij kan dus ook als verzoeker zelf geen strafbaar feit heeft gepleegd of zelf niet een openbare verstorende handeling heeft verricht, een gebiedsverbod opleggen in het belang van de openbare orde.

De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat de situaties die in het beleid zijn genoemd, niet direct op hem van toepassing lijken te zijn. De vraag of artikel 2:77b van de APV ziet op deze gestelde ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde, zal de burgemeester bij de beoordeling van het bezwaarschrift nader moeten onderzoeken.

Vrees acute verstoring

Verzoeker is van mening dat geen vrees meer bestaat voor acute verstoring van de openbare orde, omdat de persoon die de branden gesticht heeft inmiddels is gearresteerd. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de brandstichtingen een op verzoeker gerichte actie zijn geweest. De burgmeester heeft waarde mogen hechten aan de zinsnede in de bestuurlijke rapportage dat uit de dreigingsinschatting naar voren kwam dat de dreiging ernstig is en dat de kans op een nieuwe aanslag op het leven van verzoeker zeer waarschijnlijk is. Bovendien is volgens de politie met de arrestatie van de verdachte het risico en gevaar niet verdwenen.

De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester zich ten tijde van het bestreden besluit, onder verwijzing naar de informatie van de politie, op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een ernstige vrees bestond voor een nieuwe verstoring van de openbare orde in de vorm van een aanslag op verzoeker.

Schending zorgvuldigheidsbeginsel?

Naar de mening van verzoeker heeft de burgemeester bij het opleggen van het besluit onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en is het besluit in strijd met artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 8 van het EVRM.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester tot het opleggen van het gebiedsverbod voor de duur van drie maanden kunnen besluiten, omdat de burgemeester daarbij de aard en ernst van de twee brandstichtingen heeft mogen betrekken. Bovendien heeft de burgemeester ook het belang van het zo veel als mogelijk verkleinen van de veiligheidsrisico’s, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker om onbelemmerd van zijn grondrechten, zoals zijn woonrecht, gebruik te maken. Ook heeft de burgemeester voldoende toegelicht dat en waarom geen lichtere of andere maatregel mogelijk was om de dreigende verstoring van de openbare orde te voorkomen dan verzoeker de toegang tot Oss te ontzeggen.

Schending gelijkheidsbeginsel?

Tot slot is verzoeker van mening dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, nu onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen.

Conclusie

De burgemeester van Oss kan een gebiedsverbod opleggen aan een persoon indien de aanwezigheid van deze persoon binnen de gemeente een dreigende acute verstoring van de openbare orde oplevert. Uit deze zaak volgt dat het voor het opleggen van een gebiedsverbod niet noodzakelijk is dat een persoon zelf strafbare handelingen verricht of in strijd handelt met de openbare orde. Het is volgens de voorzieningenrechter voldoende dat het ernstige dreigingsniveau ten aanzien van verzoeker nog ernstig is en een aanslag op zijn leven zeer waarschijnlijk, waardoor er sprake is van een dreigende acute verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat de belangen van de burgemeester bij het handhaven van de openbare orde, dienen te prevaleren boven het belang van verzoeker om onbelemmerd van zijn grondrechten gebruik te kunnen maken.

Heeft u vragen over de mogelijkheid om een gebiedsverbod op te leggen of heeft u ondersteuning nodig bij de motivering van een gebiedsverbod, neem dan contact op met onze specialisten overheidsrecht.

Lees ook: De burgemeester en het opleggen van een gebiedsverbod in de praktijk