"Betaling zodra het schikt..."

Blog

De Raad van Arbitrage heeft onlangs over de volgende zaak moeten oordelen. Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten waarbij aanneemster zich heeft verplicht tot de verbouw van een loods van opdrachtgeefster met zeven bedrijfsunits tegen betaling van € 745.000,= exclusief BTW. In de aannemingsovereenkomst is met de hand bijgeschreven “betaling zodra het schikt, uiterlijk …”. Hoe heeft de Raad van Arbitrage hierover geoordeeld?

Aanneemster heeft vier facturen gestuurd, die niet zijn betaald. Aanneemster heeft aangekondigd het werk stil te leggen en heeft het werk vervolgens ook daadwerkelijk stilgelegd. Daarna heeft aanneemster op verzoek van opdrachtgeefster het werk hervat. Aanneemster heeft laten weten opnieuw te stoppen, omdat daarna nog geen betalingen zijn verricht, wat wel door opdrachtgeefster is toegezegd. Daarop heeft opdrachtgeefster laten weten uiteraard begrip te hebben voor een voorlopige stop. Partijen hebben zo nu en dan contact gehouden, maar enige betaling van opdrachtgeefster wordt niet verricht. Opdrachtgeefster heeft derden de  opdracht gegeven de verbouwing te voltooien.

Arbiters stellen vast dat sprake is van een overeenkomst met uitgestelde betaling. Dat betekent echter niet dat daarmee aanneemster het hele project voor zou financieren en tussentijds geen enkele betaling zou ontvangen. De stukken duiden hier ook niet op. Het stilleggen van de verbouwing van de loods door aanneemster wegens het uitblijven van betaling is begrijpelijk. Tot het moment dat opdrachtgeefster de verbouwing aan derden opdroeg, heeft zij verder nimmer over voldoende liquide middelen beschikt om enige factuur van aanneemster te voldoen. Zij heeft dan ook geen enkele factuur voldaan.

Toen opdrachtgeefster aandrong op een herstart van de werkzaamheden, heeft aanneemster te kennen gegeven eerst betaling te wensen. Uit de stukken blijkt niet dat aanneemster toen volledige betaling van de openstaande facturen eiste. Aanneemster wilde echter wel enige betaling. Opdrachtgeefster kon daar niet aan voldoen. Vervolgens heeft opdrachtgeefster derden opgedragen de bouw te voltooien, die daarvoor overigens ook niet zijn betaald.

Gegeven deze gang van zaken heeft opdrachtgeefster naar het oordeel van arbiters het aan aanneemster opgedragen werk feitelijk in onvoltooide staat beëindigd. Aanneemster heeft niet uitsluitend recht op vergoeding van de werkzaamheden die zij heeft verricht, maar op de overeengekomen aanneemsom, vermeerderd met de kosten die zij als gevolg van die voltooiing heeft moeten maken en verminderd met door haar door de beëindiging bespaarde kosten.