Vordering tot nakoming vooraf overeengekomen vertrekregeling mislukt door de crisis

Blog

Een werknemer werkt sedert 1983 bij een bouwbedrijf als directeur. In de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat een ontslagvergoeding zal worden betaald wanneer het dienstverband op initiatief van het bedrijf zal worden beëindigd.

Werkgever die bonusregeling wil afschaffen vangt bot bij kantonrechter
Overeengekomen is dat een vergoeding zal worden betaald ter hoogte van één bruto  maandsalaris voor elk vol dienstjaar vóór het veertigste levensjaar van één bruto maandsalaris, van anderhalf bruto maandsalaris voor elk gewerkt jaar na het veertigste levensjaar en van twee bruto maandsalarissen voor elk jaar dat het na vijftigste levensjaar is gewerkt, of te wel een vergoeding volgens de “oude” kantonrechtersformule.

In 2012 wordt de directeur vervolgens ontslagen omdat het bedrijf vanwege de aanhoudende malaise in de bouwwereld in financieel zwaar weer is geraakt.

Vervolgens ontstaat discussie over de te betalen beëindigingsvergoeding. De werkgever stelt zich op het standpunt dat het in de gegeven slechte economische slechte omstandigheden en de maatschappelijke discussie over (riante) afvloeiingsregeling billijk zou zijn dat een vergoeding wordt betaald die gelijk is aan de helft van de vooraf overeengekomen vertrekregeling. De werkgever stelt daarnaast dat onverkorte nakoming van de vooraf overeengekomen regeling een bedreiging voor het bedrijf vormt en mogelijk leidt tot meer ontslagen.

Nadat het ontslag heeft plaatsgevonden vindt een reorganisatie bij het bedrijf plaats waarbij in een sociaal plan wordt afgesproken dat een ontslagvergoeding zal worden uitgekeerd ter hoogte van één/derde van de vergoeding volgens de kantonrechtersformule met een maximum van € 40.000,–.

Vervolgens vordert de directeur nakoming van de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen vertrekregeling, hetgeen neerkomt op een betaling van een bedrag van ruim 3½ ton. De werkgever voert hier tegenaan dat sprake is van onvoorziene omstandigheden, omdat het bedrijf niet heeft kunnen voorzien dat er een economische crisis zou uitbreken en dat zij de overeengekomen vergoeding eenvoudigweg niet kan betalen.

De kortgedingrechter oordeelt dat, gelet op de hevigheid van de crisis in de bouwwereld, uitgaande van de slechte financiële positie van het bedrijf niet kan worden uitgesloten dat ook een bodemrechter zal oordelen dat sprake is van onvoorziene omstandigheden, waardoor ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen vertrekregeling niet zal mogen worden verwacht. De kantonrechter wijst uiteindelijk een voorschot op betaling van een beëindigingsvergoeding toe tot een bedrag van € 40.000,–, gelijk aan de maximale vergoeding zoals is overeengekomen in het sociaal plan dat voor alle werknemers geldt.

Conclusie
Hoofdregel is dat een contract moet worden nagekomen en dus ook een vooraf overeengekomen vertrekregeling. Dat betekent echter niet dat zo een regeling heilig is. Waar een paar jaar geleden in zaken van de ABN AMRO Bank rechters nog ongevoelig bleken voor het argument van werkgevers om een lage vergoeding te betalen dan vooraf was overeengekomen, onder meer ook vanwege de crisis en andere maatschappelijke opvattingen over ontslagvergoedingen, is deze rechter nu  wel gevoelig voor het crisisargument. Daarbij dient wel bedacht te worden dat dit bedrijf aantoonbaar echt slecht ging en dat andere werknemers in het kader van een reorganisatie ook maar zeer beperkte vergoedingen kregen.

Ten slotte zij opgemerkt dat het hier om een voorlopig oordeel gaat. De rechter in een bodemprocedure zou tot een andersluidende opvatting kunnen komen. Voor wat het afschaffen van een bonusregeling betreft, zie het artikel “werkgever die bonusregeling wil afschaffen, vangt bot bij kantonrechter”.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.