Voorwaardelijke eigendom is een bestaand goed dat kan worden verpand

Blog

De Hoge Raad heeft op 3 juni 2016 bepaald dat een voorwaardelijk eigendomsrecht een bestaand goed betreft dat kan worden verpand. Banken weten hiermee dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde voorraden ook in een faillissement van de schuldenaar onder het pandrecht vallen, waarop de curator in het vervolg bedacht dient te zijn. Het belang van het arrest gaat waarschijnlijk verder.

Inleiding

Banken hebben in het kader van de financiering doorgaans (bij voorbaat) pandrechten gevestigd op alle huidige en toekomstige goederen van de schuldenaar. Wanneer goederen onder eigendomsvoorbehoud (artikel 3:92 BW) zijn geleverd en de koopprijs nog niet volledig door de schuldenaar is voldaan, heeft de schuldenaar nog niet de onvoorwaardelijke eigendom over deze goederen verkregen. De opschortende voorwaarde van volledige betaling van de koopprijs is namelijk nog niet vervuld. Hij heeft hierdoor slechts een eigendomsrecht “verkregen” dat van deze opschortende voorwaarde afhankelijk is (artikel 3:84 lid 4 BW).

De vraag die in deze zaak is opgeworpen, is of een dergelijk voorwaardelijk eigendomsrecht een bestaand goed is dat zelfstandig kan worden verpand. Zo ja, dan kunnen banken voor het faillissement van de schuldenaar een pandrecht op deze goederen verkrijgen. Zo niet, dan loopt de bank na faillietverklaring van de schuldenaar een pandrecht hierop mis en stroomt de opbrengst mogelijk de boedel in. Bij faillietverklaring verliest de schuldenaar de beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen en komen de voor faillissement bij voorbaat gevestigde pandrechten op toekomstige goederen niet meer geldig tot stand (artikel 23 jo. 35 lid 2 Fw).
Voor dit arrest zijn in de rechtsgeleerde literatuur twee opvattingen verdedigd.

  1. Voorwaardelijke eigendom heeft geen zelfstandige goederenrechtelijke positie. Het ziet slechts op een toekomstig goed, waarover men nog niet kan beschikken.
  2. Aan voorwaardelijke eigendom komt wel een zelfstandige goederenrechtelijke positie toe, zodat dit als bestaand goed kan worden vervreemd of bezwaard.

Waar de Rechtbank en het Hof kozen voor de eerste benadering, oordeelt de Hoge Raad nu dat de tweede benadering geldend recht is. Voorwaardelijke eigendom is een bestaand goed dat kan worden verpand.

De feiten

Kwekerij Revadap B.V. heeft in 2008 bij een leverancier een teeltsysteem gekocht voor een koopprijs van € 600.000,-. De koopprijs is door Revadap grotendeels (voor 80%) voldaan, maar een restbedrag van € 120.000,- (20% van de koopprijs) heeft zij onbetaald gelaten. In het contract was een opschortende voorwaarde opgenomen, op grond waarvan de eigendom van het teeltsysteem pas op Revadap zou overgaan nadat deze de volledige koopprijs zou hebben voldaan.

Revadap heeft een financieringsovereenkomst met Rabobank gesloten, op grond waarvan de bank een hypotheekrecht op het onroerend goed en pandrechten op alle huidige en toekomstige inventaris, voorraden en debiteuren heeft bedongen. Ten aanzien van de verpanding is in de bankvoorwaarden bepaald, dat het pandrecht zich ook uitstrekt over de voorwaardelijke eigendom van zaken die onder opschortende voorwaarde aan Revadap zijn geleverd.

Revadap gaat vervolgens in 2009 failliet. De restantkoopprijs van het teeltsysteem was nog niet betaald. De curator en Rabobank komen overeen, dat de restantkoopprijs door Rabobank aan de leverancier wordt voldaan. Hierdoor wordt de opschortende voorwaarde alsnog vervuld en verkrijgt Revadap van rechtswege de onvoorwaardelijke eigendom van het teeltsysteem, dat wegens het faillissement in de boedel valt.

De curator verkoopt vervolgens met toestemming van de rechter-commissaris en Rabobank de onderneming van Revadap inclusief het teeltsysteem en draagt de koopprijs af aan Rabobank op grond van haar hypotheekrecht. De curator heeft aan deze verkoop de voorwaarde verbonden, dat de overwaarde van het teeltsysteem, (het verschil tussen het bedrag waarvoor het teeltsysteem is meeverkocht door de curator en de door de bank voorgeschoten restantkooprijs) van circa € 100.000,- toekomt aan de boedel. Hij vordert in deze zaak betaling hiervan door de bank. Volgens de curator heeft de bank geen zekerheidsrecht op het teeltsysteem verkregen. Rabobank verweert zich met de stelling dat het teeltsysteem wel onder haar pand- of hypotheekrecht valt en de opbrengst aan de bank toekomt.

Oordeel Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever met een overdracht onder eigendomsvoorbehoud een overdracht onder opschortende voorwaarde voor ogen gehad, die ertoe leidt dat de verkrijger na levering van de zaak een “terstond ingaand eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde” respectievelijk “voorwaardelijke eigendom” verkrijgt. De verkrijger komt hiermee in een positie waarin de uitgroei van zijn recht tot onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde van voldoening van de (restant)koopprijs. Zolang deze voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar, de vervreemder onder ontbindende voorwaarde, de verkrijger onder opschortende voorwaarde.

In deze benadering van de Hoge Raad kan dus gelijktijdig sprake zijn van twee eigenaren van één zaak. De beschikkingsbevoegdheid van deze twee eigenaren ten aanzien van de zaak is echter door de (opschortende of ontbindende) voorwaarde begrensd. De verkrijger van een zaak onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijke eigendom volgens de Hoge Raad onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren.

Wordt een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat na voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht. Een later faillissement van de schuldenaar/pandgever staat aan dit pandrecht niet meer in de weg.  Volgens de Hoge Raad zijn immers alle beschikkingshandelingen voor het pandrecht verricht, waardoor voor het faillissement al een onvoorwaardelijk pandrecht op een bestaand goed, namelijk de voorwaardelijke eigendom, is verkregen. Wordt de voorwaarde na het faillissement vervuld door voldoening van de restantkoopprijs, dan groeit het pandrecht volgens de Hoge Raad van rechtswege uit tot een pandrecht op de “volle eigendom” van de betreffende zaken.

Rabobank had dus voor het faillissement van Revadap een onvoorwaardelijk pandrecht verkregen op de voorwaardelijke eigendom van Revadap op het teeltsysteem. Door voldoening van de restantvordering van de leverancier groeide dat pandrecht tijdens het faillissement uit tot een pandrecht op de volle eigendom van het teeltsysteem. Hierdoor was Rabobank en niet de curator gerechtigd tot de overwaarde van het teeltsysteem.

Het arrest van de Hoge Raad kunt u hier terug vinden.

Heeft u vragen over het arrest of over aspecten van financiering, zekerheden en insolventie, neem dan contact op met één van onze specialisten.