Gemeente aansprakelijk vanwege coördinatieovereenkomst?

Blog

De gemeente heeft als opdrachtgever de nieuwbouw van een zwembad opgedragen aan vijf aannemers in nevenaanneming. De aannemers hebben onderling een coördinatieovereenkomst gesloten. De vraag is of de gemeente aansprakelijk is voor de vertragingskosten op grond van deze coördinatieovereenkomst.

Raad van Arbitrage voor de Bouw

Op 6 maart 2018 heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw geoordeeld over de vraag wie de vertragingskosten moet betalen. De feiten en omstandigheden zijn als volgt.

Vijf nevenaannemers

In juli 2010 zijn door de gemeente met de aannemers overeenkomsten van aanneming gesloten. Eén aannemer heeft het bouwkundige deel (B-aannemer) uitgevoerd, een aannemer de werktuigkundige installaties (W-aannemer), een aannemer de elektrotechnische installaties (E-aannemer) en een aannemer de waterbehandelingsinstallaties (Wb-aannemer). De overeenkomsten met de aannemer die de grondboringen voor het grondwatersysteem (G-aannemer) zou verrichten zijn in november 2010 gesloten.

Sluiten coördinatieovereenkomst als verplichting

In de bestekken van de diverse nevenaannemers is telkens aan hen opgedragen om met elkaar een coördinatieovereenkomst te sluiten volgens de bij het bestek gevoegde model. De gemeente was geen partij bij deze coördinatieovereenkomst. De aannemer voor de bouwkundige installaties heeft daarbij de taak van coördinerend aannemer gekregen. In alle bestekken is opgenomen dat het werk moet worden opgeleverd op 2 maart 2012 bij een start op 7 juni 2010. Deze gezamenlijke opleveringsdatum is uiteindelijk in overleg verplaatst naar 16 april 2012.

Zowel de W-aannemer als de B-aannemer vorderen in deze procedure schadevergoeding vanwege vertragingskosten.

Vertraging in het werk en procedures

In het werk hebben zich enkele vertragende verstoringen voorgedaan. Aan het begin van de grondwerkzaamheden is de aanwezigheid van grondwater geconstateerd waarbij een bemalingsplan en een lozingsvergunning nodig was en was sprake van scheefstand van de gevels. Dit moest worden hersteld. Bovendien zijn er tussen de bouwkundige aannemer en de gemeente enkele arbitrage procedures geweest. Een kort geding met betrekking tot de scheefstand en de tegelcassettes en een hoger beroep met betrekking tot stagnatie en kosten door bemaling, dakplaten en isolatie. Ook is een procedure gevoerd over de herstelkosten waaronder de scheefstand van de gevels, meerwerkstagnatie en in reconventie met betrekking tot de schade door gebreken, garanties en te laat opleveren.

De vordering in het kort geding van de aannemer is afgewezen. In het tweede geschil is aan de bouwkundige aannemer bouwtijdverlenging toegewezen over vijftien weken. Ook is daarnaast nog een bouwtijdverlening toegewezen tot 24 september 2012. Dat wil zeggen acht weken extra in verband met de scheefstand van de gevels.

Procedure over vertragingskosten

In deze procedure stelt de voor de werktuigbouwkundige installatie verantwoordelijke aannemer 1 zich op het standpunt dat sprake is van vertraging in de oplevering van 48 weken. Deze vertraging zou niet aan haar te wijten zijn zodat de gemeente voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk zou zijn volgens de aannemer. Er wordt een schadevergoeding over 42 weken gevorderd. Deze schade is begroot op € 505.322,72. Daarvan wordt een bedrag gevorderd van € 485.524,–. De vertragingsoorzaken zijn daarbij het te laat ter beschikking stellen van het werkterrein, de bemalingsproblematiek, het te laat aanleveren van de vloerentekening door de bouwkundig aannemer waardoor vertraging ontstond in de engineering, de bestekken waren niet op elkaar afgestemd, de bronnen waren te laat operationeel en andere vertragingsoorzaken.

Ook wil de werktuigbouwkundige aannemer bijbetaling voor twee meerwerken ter zake van het bitumineren van kanalen en in verband met een ander fabricaat van de TSA’s. In totaal is dat een bedrag van € 53.036,–. Ook wordt nog aanspraak gemaakt op de buitengerechtelijke kosten.

De E-aannemer vordert ook schadevergoeding. Deze aannemer stelt dat het werk is vertraagd gedurende 284 kalenderdagen door buiten haar gelegen omstandigheden en dat zij daardoor € 296.372,88 aan schade heeft geleden. Tegen de vorderingen van de E-aannemer wordt door de gemeente hetzelfde verweer gevoerd als in de hoofdzaak tegen de W-aannemer.

Verweer gemeente

De gemeente stelt zich  op het standpunt dat de verkeerde partij wordt aangesproken voor de stagnatieschade. De gemeente is van oordeel dat de aannemers zich op grond van de coördinatieovereenkomst moeten wenden tot de nevenaannemers in ieder geval tot de coördinerend aannemer (in dit geval de bouwkundig aannemer). Om die reden zou de aannemer niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in de vorderingen.

De gemeente is van oordeel dat als bovengenoemd verweer niet opgaat de stagnatie een veel kortere tijdsduur betreft omdat het gaat om de verschoven bouwperiode en niet om de verlengde bouwtermijn. Ook zou contractueel zijn bepaald dat de gemeente geen stagnatieschade hoeft te betalen en is bovendien de aannemer ook akkoord gegaan met de verlenging zonder voorbehoud. Daarnaast voert de gemeente als verweer dat voor het geval de aannemer wel ontvankelijk is de aannemer op grond van de coördinatieovereenkomst en de aannemingsovereenkomst de overige partijen bij die overeenkomsten de gemeente diende te vrijwaren omdat zij verplicht zijn om de coördinatieovereenkomst correct na te leven. Daarbij hebben de nevenaannemers niet, althans onvoldoende meegewerkt aan het tot stand komen van een integrale planning en heeft de bouwkundige aannemer de planning ook niet tijdig opgesteld. Die schade zou voor rekening komen voor de nevenaannemers waardoor de nevenaannemers in vrijwaring worden opgeroepen door de gemeente. Deze aannemers voeren ook weer verweer tegen de vorderingen.

Beoordeling aansprakelijkheid op grond van coördinatieovereenkomst

De Raad van Arbitrage beoordeelt het geschil. In deze kwestie zijn de coördinatieovereenkomsten niet met de gemeente gesloten. Wel stellen de arbiters vast dat de gemeente de teksten van de overeenkomsten heeft opgesteld. Ook blijkt uit het bestek dat de werktuigbouwkundig aannemer verplicht is om de coördinatieovereenkomst te sluiten overeenkomstig het door de gemeente opgestelde model. In het bestek staat opgenomen dat de gemeente partij zal zijn bij de coördinatieovereenkomst; uit het bijgevoegde model blijkt dit niet. De gemeente is geen partij.

In de diverse bepalingen van de coördinatieovereenkomst wordt naar de directie verwezen. Op zich maakt het directie voeren en daarmee opdracht geven naar het oordeel van de Raad de gemeente nog niet tot partij bij de overeenkomst. Wel is het zo naar het oordeel van de Raad dat uit de coördinatieovereenkomst blijkt dat de directie bevoegdheden of verplichtingen heeft. Deze bevoegdheden en verplichtingen moeten geacht moeten worden te behoren tot hetgeen tussen ieder der partijen bij de coördinatieovereenkomst en de gemeente is overeengekomen. Dit vloeit voort uit de aannemingsovereenkomst. Omdat de gemeente de precieze inhoud van de coördinatieovereenkomst binnen het bestek heeft voorgeschreven maakt deze overeenkomst deel uit van het geheel van rechten en plichten van partijen. Dit betekent dat een tekortkoming van een nevenaannemer onder de coördinatieovereenkomst daarmee tevens een tekortkoming van de nevenaannemer wordt jegens de gemeente.

Uit coördinatieovereenkomst blijven verplichtingen voor gemeente

Het voorgaande betekent, aldus de Raad, dat om een opdrachtgever, in casu de gemeente, aansprakelijk te kunnen stellen voor enige tekortkoming, sprake moet zijn van toerekenbare tekortkoming van de gemeente. Deze tekortkoming kan niet worden aangenomen uitsluitend op grond van fouten van nevenaannemers onder de coördinatieovereenkomst. Wel kunnen uit de coördinatieovereenkomst verplichtingen van de gemeente ten opzichte van een nevenaannemer blijken en kan een tekortkoming in de nakoming van die verplichting als tekortkoming onder de aannemersovereenkomst worden beschouwd.

Geen goedgekeurd tijdschema

Op grond van artikel 2 lid 2 van de coördinatieovereenkomst is het zo dat de directie een beslissing moet nemen wanneer partijen bij de overeenkomst er samen niet uitkomen. Ook moet de directie het algemeen tijdschema goedkeuren. Tussen partijen staat vast dat de directie deze goedkeuring heeft geweigerd omdat het ingediende algemene tijdschema niet 16 april 2012 als opleveringsdatum hanteerde. Volgens de bouwkundig aannemer was deze datum niet haalbaar tenzij zij versnellingsmaatregelen zou doorvoeren waar opdrachtgever dan voor zou moeten betalen. De gemeente weigerde te betalen.

Er was dus geen algemeen aanvaard tijdschema. Zonder dit tijdschema kon de bouwkundig aannemer haar werk als coördinator niet naar behoren uitoefenen. Dat er geen tijdschema was, is geaccepteerd door de gemeente. Deze omstandigheden komen ook voor risico van de gemeente die de verschuiving van opleveringsdatum slechts aanvaard als de bouwkundig aannemer in de lopende arbitrage in het gelijk zou worden gesteld. In deze procedure is de aannemer ook in het gelijk gesteld. Hieruit volgt dat de gemeente had moeten meewerken door de opleverdatum in het algemeen tijdschema te verschuiven dan wel financiering ter beschikking had moeten stellen voor de versnellingsmaatregelen. De gemeente heeft geen van beiden gedaan waardoor dit voor haar risico komt.

Voorts is tussen partijen nog een discussie in hoeverre het werk van de werktuigbouwkundige aannemer op 6 februari 2013 is opgeleverd. Uit de bestekken blijkt namelijk dat de werkzaamheden van alle nevenaannemers gezamenlijk moesten worden opgeleverd. Daar heeft opdrachtgever zich echter niet aan gehouden aangezien op 6 februari 2013

een proces-verbaal van oplevering is ondertekend ten aanzien van de werktuigbouwkundig aannemer. Hierdoor is het werk op 6 februari 2013 opgeleverd.

Vertragingskosten

De vertragingskosten inzake de W-aannemer komen grotendeels voor rekening van de gemeente. In totaal wordt de gemeente veroordeeld om aan de werktuigbouwkundig aannemer te betalen een bedrag van € 183.982,19 vermeerderd met de rente over € 181.393,26 vanaf 24 juni 2013 tot de dag der algehele voldoening.

De arbiters zijn van oordeel dat aan opdrachtgever ten aanzien van de E-aannemer een vertraging van 23 weken kan worden toegerekend. De gemeente moet de vertragingskosten betalen. In totaal wordt een bedrag toegewezen van € 73.597,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van 25 februari 2013 tot de algehele dag van voldoening.

De gemeente is ook in de proceskosten veroordeeld. Die zijn ook behoorlijk. Ten aanzien van de W-aannemer betreft het een bedrag van € 7.977,38 ten aanzien van de B-aannemer € 25.000,–, ten aanzien van de E-aannemer € 12.500,–, ten aanzien van de W-aannemer € 25.000,– en ten aanzien van de G-aannemer ook € 25.000,–.

Conclusie

De gemeente moet een groot deel van de vertragingskosten voldoen aan twee aannemers. Dit betreft een aanzienlijk bedrag. Indien de coördinatieovereenkomst niet als model was opgelegd door de gemeente, maar de bepalingen in het bestek over het coördineren van de overeenkomst anders waren opgesteld dan had de gemeente het risico van vertragingsschade wellicht kunnen uitsluiten. Dat is in deze kwestie niet gebeurd.

Voor zowel de aannemers als de opdrachtgever is het van belang om voor het sluiten van een overeenkomst van aanneming goed te bekijken waar de risico’s liggen en welke partij aansprakelijk is op het moment dat een dergelijk risico zich voordoet. Ook is het altijd van belang om te beoordelen of het feit dat ergens geen goedkeuring aan wordt verleend, in dit geval het tijdschema, tot gevolg heeft dat daardoor schadeplichtigheid ontstaat.

Indien u vragen heeft over het sluiten van een overeenkomst van aanneming kunt u die aan één van onze specialisten stellen.