Geen 1,5 meter afstand mogelijk in trein: Veiligheidsregio gehouden tot handhaving?

Blog

Schenkeveld Advocaten - treinstoelen

In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam stond de vraag centraal of de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (hierna: “de Veiligheidsregio”) gehouden is om handhavend op te treden tegen de Nederlandse Spoorwegen (NS). De reden hiervoor zou zijn dat NS haar voorzieningen voor openbaar vervoer niet zo zou hebben ingericht dat 1,5 meter tussen personen kan worden gegarandeerd.

Covid-19-Noodverordening

Verzoeker in deze zaak beriep zich ten aanzien van  de Veiligheidsregio op de Covid-19-Noodverordening. In artikel 2.7 lid 1 van deze verordening staat vermeld dat vervoerders – in dit geval NS – hun voorzieningen zo in moeten richten dat reizigers in staat worden gesteld zoveel mogelijk een afstand van tenminste 1,5 meter ten opzichte van elkaar in acht kunnen nemen.

Handhavingsverzoek

Verzoeker heeft de Veiligheidsregio verzocht handhavend op te treden tegen de NS, omdat hij voor zijn werk dagelijks met het openbaar vervoer tussen zijn woonplaats en Amsterdam reis en de NS de Covid-19-Noodverordering volgens verzoeker overtreedt. De Veiligheidsregio heeft geen inhoudelijk besluit genomen op dit handhavingsverzoek, omdat zij zich op het standpunt stelt dat verzoeker geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden hiervoor is – volgens de Veiligheidsregio – dat het belang van verzoeker niet te onderscheiden is van alle andere reizigers die gebruik maken van het openbaar vervoer of de NS. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de Voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Standpunt verzoeker

Verzoeker voert aan dat hij wel belanghebbende is in de zin van de Awb. Zijn belang is voldoende persoonlijk en onderscheidend, omdat een ernstige inbreuk op zijn gezondheid wordt gemaakt. Door het beleid van de NS en door het niet handhaven van verweerder wordt het te druk in de trein en worden mensen te weinig in staat gesteld om afstand te kunnen houden. Daardoor neemt het gevaar op besmetting met COVID‑19 aanzienlijk toe. Verzoeker gebruikt de trein voor essentiële reisbewegingen. Hij heeft een vitaal beroep. Verzoeker heeft geen auto en zijn werkgever wil het gebruik van eigen vervoer niet vergoeden. Gebruik van het openbaar vervoer is voor hem daarom noodzakelijk, in tegenstelling tot voor andere reizigers.

Oordeel voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter acht het niet onjuist dat de Veiligheidsregio verzoeker niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. Daarbij is van belang dat verzoeker vooralsnog onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een eigen en persoonlijk belang heeft bij het handhavingsverzoek, dat hem in voldoende mate onderscheidt van andere reizigers. Verzoeker voert aan dat het gevaar op besmetting met COVID‑19 aanzienlijk toeneemt, maar het is de voorzieningenrechter onduidelijk waarom dit voor andere reizigers niet zou gelden.

Verzoeker stelt verder dat alternatief vervoer redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. Hierin ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het in de eerste plaats op de weg van verzoeker ligt om zijn reisprobleem op te lossen. De omstandigheid dat verzoeker op zijn werkplek in Amsterdam aanwezig moet zijn, maakt dit niet anders. Uit het aangevoerde kan de voorzieningenrechter niet opmaken dat verzoeker daar niet toe in staat is.

Conclusie

Alleen belanghebbenden kunnen opkomen tegen besluiten van een bestuursorgaan. Verzoeker in deze zaak kon niet, althans niet voldoende, motiveren waarom hij een persoonlijk en eigen belang heeft bij het handhavingsverzoek. Met andere woorden, hij kon niet voldoende aantonen waarom hij specifiek meer geraakt werd door het niet-handhaven van de 1,5 meter door de Veiligheidsrisico dan een gemiddeld ander persoon die met het openbaar vervoer naar zijn werk gaat. Naar aanleiding hiervan ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en is het verzoek kennelijk ongegrond. Het verzoek wordt door de voorzieningenrechter afgewezen.

Heeft u vragen over deze uitspraak dan wel over de vraag wanneer een (rechts)persoon wel of niet wordt aangemerkt als een belanghebbende in de zin van de Awb, neem dan contact op met één van onze specialisten overheidsrecht.