De vergunningverlening voor een bouwwerk onder de nieuwe Omgevingswet
Door de nieuwe Omgevingswet zal het toetsingskader van de omgevingsvergunning voor een bouwwerk anders zijn dan onder het huidige systeem. De omgevingsvergunning onder het huidige systeem bestaat uit één aanvraag bij één bevoegd gezag. In de Omgevingswet kunnen twee vergunningen nodig zijn op grond van de zogenoemde knip. In dit artikel worden de gevolgen van de nieuwe vergunningverlening voor een bouwwerk onder de Omgevingswet toegelicht.
Vergunningverlening onder het huidige systeem
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’) staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. De omgevingsvergunning onder het huidige systeem bestaat uit één aanvraag bij één bevoegd gezag (in beginsel het college van B&W).
In artikel 2.10, eerst lid, Wabo is het toetsingskader opgenomen voor de vereiste vergunning voor het bouwen van een bouwwerk. Dit artikel bevat een limitatieve opsomming van imperatieve weigeringsgronden. Dat betekent dat in het geval een weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 2.10 lid 1 Wabo zich tegen het verlenen van de vergunning verzet, de vergunning in beginsel niet wordt verleend.
Een van de belangrijkste weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning is dat het aangevraagde bouwplan in strijd is met het planologisch regime (artikel 2.10, eerste lid, sub c Wabo). Het bouwplan moet worden getoetst aan de voorschriften van een bestemmingsplan. Vaak zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen waarmee het bouwplan in strijd is. Denk bijvoorbeeld aan een maximale bouwhoogte.
Als het bouwplan van de aanvrager in strijd is met de regels van het bestemmingsplan, dan biedt artikel 2.10, tweede lid in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, sub a Wabo het bevoegd gezag de mogelijkheid de activiteiten toch toe te staan. Het toestaan van de bouwactiviteit is alleen mogelijk als sprake is van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, een kruimelgeval of een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid. Ook die afwijkingsmogelijkheden worden weer door regels beperkt. Daarnaast dient te zijn voldaan aan “een goede ruimtelijke ordening”. De beoordelingsvrijheid van het bevoegd gezag onder het huidige systeem is gebonden aan het limitatief-imperatief stelsel en de beperkte afwijkingsmogelijkheden.
De knip onder de Omgevingswet
In artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b van de Omgevingswet staat dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om een omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
In artikel 5.1, tweede lid, onderdeel a is bepaald dat het zonder omgevingsvergunning verboden is een bouwactiviteit te verrichten voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Dit betekent dat onder de Omgevingswet bouwen straks vergunningsvrij is, tenzij in de Algemene Maatregel van Bestuur staat dat voor de specifieke activiteit een vergunning nodig is.
Onder de Omgevingswet kunnen twee omgevingsvergunningen nodig zijn: een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit en een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit. Dat levert twee activiteiten op: de technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Deze scheiding wordt ook wel ‘de knip’ genoemd.
Vergunning technische bouwactiviteit
In het toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn de technische regels opgenomen voor bouwactiviteiten. De toets is te vergelijken met de toets die nu wordt gedaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Alle bouwwerken moeten aan de technische eisen die in dit Besluit staan genoemd voldoen.
Op grond van de Bbl zijn meer activiteiten vergunningsvrij zijn dan onder het huidige systeem het geval is. In artikel 2.15d van de Bbl staat welke gevallen van een bouwactiviteit vergunningsplichtig zijn. De vergunningsplichtige activiteiten betreffen een gebouw of andere bouwwerken die niet op de grond staan, hoger zijn dan 5 meter en bij meer dan één bouwlaag zijn voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger. Ook vergunningsplichtig zijn een gebouw of ander bouwwerk dat is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte of een gebouw dat als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.
In artikel 5.20 van de Omgevingswet staat dat voor een technische bouwactiviteit regels in het omgevingsplan worden gesteld met het oog op het waarborgen van veiligheid, beschermen van gezondheid en duurzaamheid en bruikbaarheid. Het bevoegd gezag kan vervolgens in het omgevingsplan de regels van het Bbl beperken of verruimen, maar in dat laatste geval mogen de regels niet in strijd zijn met de instructieregels vanuit de provincie en het Rijk.
Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit
De omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van het omgevingsplan betreft een toets aan de planologische aspecten. In artikel 5.21 van de Omgevingswet is namelijk bepaald dat de vergunning voor een omgevingsplanactiviteit moet worden verleend, als dat volgt uit de beoordelingsregels van het omgevingsplan. Deze beoordelingsregels moeten blijken uit het opgestelde omgevingsplan. Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen of zij in het omgevingsplan werkt voor een opzet met open normen, gesloten normen, of een combinatie daarvan.
In het geval een bevoegd gezag ervoor kiest om open normen op te nemen in het omgevingsplan, dan brengt dit met zich mee dat dit veel ruimte kan creëren voor initiatieven. Daar staat tegenover dat dit ook leidt tot rechtsonzekerheid, omdat het bevoegd gezag bepaalt wanneer aan de norm wordt voldaan.
In het omgevingsplan zullen dus niet alleen eisen staan ten aanzien van bijvoorbeeld afmeting van een bouwwerk, maar ook de redelijke eisen van welstand, archeologie en bijvoorbeeld bouw- en sloopveiligheidseisen. De omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit zijn aparte activiteiten maar kunnen niet zonder elkaar.
Bovendien geldt dat per gemeente kan verschillen of een vergunning benodigd is of niet. De gemeente heeft namelijk de mogelijkheid om zelf de normen op te nemen in het omgevingsplan. In het geval het bevoegd gezag kiest voor een opzet met open normen, dan heeft het bevoegd gezag veel beoordelingsvrijheid omdat zij beslist of aan de betreffende norm is voldaan of niet.
Inwerkingtreding Omgevingswet
Het is de bedoeling dat de Omgevingswet per 1 januari 2022 in werking treedt, maar als gevolg van de demissionaire status van het kabinet hebben zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer behandeld of het wetsvoorstel van de Omgevingswet controversieel moet worden verklaard. In het geval een wetsvoorstel controversieel wordt verklaard, wordt het wetsvoorstel niet behandeld totdat er een nieuw kabinet is aangetreden. In de Eerste Kamer is de inwerkingtreding van de Omgevingswet voorlopig niet controversieel verklaard, terwijl in de Tweede Kamer het voorstel voor het controversieel verklaren wel is aangenomen. Minister Ollongren heeft aangegeven dat de Eerste Kamer tot de zomer de mogelijkheid heeft om te besluiten dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2022 alsnog wordt uitgesteld. De inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2022 is dus nog niet definitief.
Heeft u vragen over dit onderwerp, neemt u dan contact op met een van onze advocaten vastgoedrecht.