De opzegging van de aannemingsovereenkomst

Blog

De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft onlangs een uitspraak gedaan in een zaak waarin een opdrachtgever meende van een aannemer af te kunnen, maar dat volgens de Raad toch niet kon doen. De uitspraak laat zien dat de scheidslijn tussen het kunnen afbreken van onderhandelingen en het daadwerkelijk hebben van een overeenkomst dun is. Het is belangrijk om daar goed bij stil te staan.

De feiten

De aannemer om wie het in deze zaak gaat heeft ontwerptekeningen en een kostenraming gemaakt voor de uitbreiding van een ligboxenstal van de opdrachtgever. De aannemer heeft in die periode ook offertes aangevraagd bij diverse onderaannemers. De aannemer heeft een door haar ondertekende en op alle bladzijden met “contract” gestempelde technische omschrijving en een prijsopgave aan de opdrachtgever gestuurd.

De opgestelde stukken

Na overleg tussen partijen heeft de aannemer een door haar ondertekende, aanvullende prijsopgave uitgebracht. De aannemer heeft ook een formele overeenkomst opgesteld. De aannemer heeft de opdrachtgever een kostenoverzicht gestuurd, waarin wordt vermeld dat de werkzaamheden door de aannemer zijn ingepland. Ook dit document is gestempeld als contract en door de aannemer getekend. De aannemer stuurt per e-mail een betalingsschema aan de opdrachtgever. De aannemer heeft een hand­geschreven document van drie bladzijden opgesteld met daarop de door haar te verrichten werkzaamheden en daaraan verbonden prijzen. De drie bladzijden zijn wederom gestempeld als contract. De eerste bladzijde is door de opdrachtgever getekend. De aannemer stuurt de opdrachtgever een uitgewerkte overeenkomst van aanneming van werk. Op enig moment heeft de eerste bouwvergadering plaatsgevonden. Kort daarna laat de opdrachtgever de aannemer per e-mail weten van de uitbreiding van de stal af te zien.

De vordering

De aannemer stelt dat de opdrachtgever de overeenkomst heeft opgezegd en vordert dat de opdrachtgever wordt veroordeeld tot vergoeding van de reken- en tekenkosten en de derving van algemene kosten.

Het verweer

De opdrachtgever acht zich niet gebonden aan de door hem ondertekende overeenkomst en heeft inmiddels met een derde gecontracteerd. De opdrachtgever stelt zich primair op het standpunt dat er geen wilsovereenstemming is tussen partijen omdat de aannemer is uitgegaan van een staalconstructie met kolommen, terwijl het de bedoeling van de opdrachtgever was dat er een staalconstructie met vrije overspanning zou worden gerealiseerd. Subsidiair verwijt opdrachtgever aanneemster dat zij daar tijdens en na de eerste bouwvergadering geen duidelijkheid over heeft gegeven.

De opdrachtgever beroept zich op wederzijdse dwaling dan wel ontbinding. Op het moment dat duidelijk werd dat er geen wilsovereenstemming bestond over een zo essentieel onderdeel van de overeenkomst, kwam deze met terugwerkende kracht te vervallen.

Het oordeel

Deze visie van de opdrachtgever wordt weersproken door de feiten. Overeengekomen was een staalconstructie met een vrije overspanning. Dit heeft de aannemer ook nooit anders gezien. Bij de bouwvergadering bleek alleen dat er een fout in de tekening was geslopen. De aan het adres van de aannemer gerichte verwijten, zijn onterecht. Dat brengt met zich mee dat het beroep van de opdrachtgever op dwaling dan wel ontbinding van de overeenkomst wordt gepasseerd en dat het ervoor moet worden gehouden dat de overeenkomst is opgezegd, zoals ook door de aannemer is gesteld. De aannemer heeft ingeval van opzegging van de overeenkomst door de opdrachtgever recht op de aanneemsom, vermeerderd met de kosten die hij als gevolg van een niet-voltooiing heeft moeten maken en verminderd met bespaarde kosten. De opdrachtgever stelt dat het op grond van het Burgerlijk Wetboek uitsluitend mogelijk is de daadwerkelijk geleden schade te verhalen. Dat is niet juist. Dan zou namelijk artikel 7:764 lid 2 BW van toepassing zijn, dat uitgaat van betaling van de aanneemsom, vermeerderd met de bespaarde kosten. Arbiter wijst het totale door aanneemster gevorderde bedrag toe.

De les

De les die uit deze uitspraak kan worden getrokken, is de volgende. Loopt het in de eerste fase van de uitvoering van een overeenkomst niet goed tussen opdrachtgever en aannemer en ontstaat bij een van de partijen de behoefte om zich alsnog aan de overeenkomst te onttrekken, om bijvoorbeeld alsnog met een derde in zee te gaan, dan moet de terugtrekkende partij zich rekenschap ervan geven dat niet snel wordt aangenomen dat er geen overeenkomst is, dan wel dat men gedwaald heeft. Het terugtrekken zal worden gezien als het opzeggen van de overeenkomst. De overeenkomst kan slechts worden ontbonden als de wederpartij tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De consequentie van een door de opdrachtgever gedane opzegging, is dat de winst van de aannemer zal moeten worden vergoed. Hoed u, als u opdrachtgever bent, dus voor het te lichtvaardig verbreken van de (contractuele) banden. Ken uw rechten als u aannemer bent en met een zodanige verbreking wordt geconfronteerd!

Heeft u vragen over het opzeggen van een overeenkomst van aanneming of een (mogelijke) procedure, neem dan contact op met één van onze specialisten.

Bron: Raad van Arbitrage voor de Bouw, 25 juni 2015 (niet gepubliceerd).