Afwijzing drank- en horecavergunning op grond van de Wet Bibob terecht?

Blog

Afgelopen woensdag heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State bepaald of de afwijzing voor een vergunning op grond van de Wet Bibob terecht is gebeurd. Aan de orde kwam onder meer of de rechtbank op verzoek van de aanvrager het Bibob-advies moet verstrekken. Er werd antwoord gegeven op de vraag of een zakelijk samenwerkingsverband als een voortzetting van een eerder zakelijk samenwerkingsverband kan worden aangemerkt.

Aanvraag vergunning

Op 29 maart 2012 is een drank- en horecavergunning voor een cafetaria aangevraagd. Deze aanvraag is voorgelegd aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: “LBB”). Het LBB heeft een advies uitgebracht. In het advies van het LBB wordt geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen (de a- en de b-grond van artikel 3 Wet Bibob). De vergunning is vervolgens op basis van dit advies door de burgemeester geweigerd. Nadat het bezwaar ongegrond is verklaard, wordt door degene die de vergunning heeft aangevraagd, beroep ingesteld bij de Rechtbank Overijssel.

Bibob-Advies verstrekken?

Degene die de vergunning heeft aangevraagd, verzoekt aan de rechtbank om een kopie van het advies te verstrekken. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 28 Wet Bibob. Voor 1 juli 2013 hoefde alleen gelegenheid te worden geboden om het advies in te zien. Na 1 juli 2013 is ook de verplichting opgenomen om een afschrift van het advies te verstrekken aan degene die de vergunning heeft aangevraagd. Door de rechtbank wordt beoordeeld of de rechtbank aan eiser een kopie van het advies dient te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat het advies niet verstrekt hoeft te worden, aangezien geen sprake is van overgangsrecht, waardoor het geschil beoordeeld dient te worden volgens het recht zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit (het recht voor 1 juli 2013). Het advies wordt dan ook niet verstrekt door de rechtbank.

Zakelijk samenwerkingsverband

De zaak wordt vervolgens inhoudelijk beoordeeld door de rechtbank. De conclusie in het Bibob-advies dat sprake is van ernstig gevaar, is gebaseerd op de vaststelling van het LBB dat degene die de vergunning heeft aangevraagd, in een zakelijk samenwerkingsverband staat met een derde. Hierdoor kunnen de door deze derde persoon al dan niet vermoedelijk gepleegde strafbare feiten op grond van de Wet Bibob aan degene die de vergunning heeft aangevraagd worden toegerekend.

Het zakelijke samenwerkingsverband zou eruit bestaan dat naar aanleiding van een andere vergunningaanvraag in 2011 is geconstateerd dat sprake is van betrokkenheid met de  derde waardoor destijds sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband. Dit zakelijk samenwerkingsverband zou zich hebben voortgezet en dat zou volgens de burgemeester onder meer blijken uit de omstandigheid dat de vergunningaanvrager de partner of in ieder geval ex-partner is van de derde en dat de derde meerdere malen is gesignaleerd in het pand waar het cafetaria zou worden gevestigd en waar de derde schilderwerkzaamheden heeft verricht. Daarnaast zijn eiser en de derde gezamenlijk gesignaleerd op een open dag van FC Twente en was de derde getuige bij een ongeval waarbij de vergunningaanvrager betrokken was. Voorts is het volgens de burgemeester van belang dat sprake is van een patroon waarbij de derde meerdere malen achter de schermen de dienst had uitgemaakt in een horecaonderneming zonder officieel eigenaar te zijn en dat hij meewerkt aan het startklaar maken van een nieuwe horecaonderneming die officieel door de derde wordt gedreven.

Strafbare feiten derde

Ten aanzien van de derde bestaat een ernstig vermoeden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met de belastingwetgeving, gepleegd bij activiteiten die samenhangen of overeenkomen met de activiteiten waarvoor de drank- en horeca¬vergunning voor het cafetaria is aangevraagd. Er zijn een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag en twee vergrijpboetes opgelegd, waarbij in totaal sprake is van een schuld van € 870.136,– over de jaren 2002 tot en met 2006 die oninbaar is gebleken. Daarnaast zijn door de derde verdachte transacties verricht voor in totaal € 50.000,– en is de derde veroordeeld voor het onttrekken van een auto aan een beslaglegging in 2006. Daarnaast bestaat een ernstig vermoeden dat de derde zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging, waarbij het gaat om feiten gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd. Dat zou onder meer blijken uit het feit dat de derde meerdere malen is veroordeeld wegens mishandeling.

Verweer vergunningaanvrager

Bij de rechtbank wordt door degene die de vergunning heeft aangevraagd, gesteld dat hij zelf van onbesproken levensgedrag is. Daarnaast stelt diegene dat hij zelf de onderneming kan financieren en dat de derde daarbij geen rol speelt. Er wordt betwist dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband.

Oordeel rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van het primaire besluit nog steeds sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband. Dat de onderneming zelf gefinancierd zou kunnen worden, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie dat geen sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Daarbij is overigens deze financiering in die zin ongebruikelijk dat de kosten van de verbouwing van het pand waarin het cafetaria zou worden gevestigd, door het bouwbedrijf dat de werkzaamheden uitvoert worden voorgeschoten. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een zakelijk samenwerkings¬verband en dat de vergunning geweigerd mocht worden. Het beroep is ongegrond.

Hoger beroep

De zaak wordt vervolgens door de vergunningaanvrager voorgelegd aan de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: “Raad van State”).

Geen toestemming inzage Bibob-advies door Raad van State
In de procedure bij de Raad van State wordt door de vergunningaanvrager geen toestemming verleend aan de Raad van State om het advies in te laten zien. De Raad van State is van oordeel dat zij hierdoor bij de beoordeling van het hoger beroep geen kennis van het advies heeft kunnen nemen en daardoor ook niet kan beoordelen of het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In hoger beroep wordt door de Raad van State wel beoordeeld of sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband.

Zakelijk samenwerkingsverband als voorzetting

Aan de Raad van State wordt de vraag voorgelegd of een zakelijk samenwerkingsverband als een voortzetting van een eerder zakelijk samenwerkingsverband kan worden aangemerkt. De reden dat dit door de vergunningaanvrager werd betoogd, is dat de burgemeester een zakelijk samenwerkingsverband uit 2011 ten grondslag heeft gelegd aan het besluit. De vergunningaanvrager voert aan dat pas per 1 juli 2013 een zakelijk samenwerkingsverband kan worden gebaseerd op een zakelijk samenwerkingsverband dat niet meer bestaat. De Raad van State is echter van oordeel dat het niet in strijd is met de Wet Bibob zoals die luidde vóór 1 juli 2013 om een zakelijk samenwerkingsverband als een voortzetting van een eerder zakelijk samenwerkingsverband aan te merken.

Oordeel Raad van State

De Raad van State oordeelt dat naast de relatie in de privésfeer tevens een zakelijk samenwerkingsverband heeft bestaan. Daarbij is de Raad van State van oordeel dat de stelling dat de derde buiten toestemming en medeweten om van de vergunningaanvrager schilderwerkzaamheden heeft verricht, aan het zakelijk samenwerkingsverband niet afdoet omdat deze stelling gemotiveerd in het advies is weerlegd en de motivering niet is weersproken. Het beroep is ongegrond.

Mocht u meer informatie willen ontvangen over de Wet Bibob, neem dan contact op met één van onze specialisten.

Klik hier voor de uitspraak van de rechtbank Overijssel.

Klik hier voor de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.