7 zaken die u moet weten over de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen

Blog

Schenkeveld Advocaten - mensen in pak

Op 1 juli 2021 treedt de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) in werking. Deze wet brengt een aantal veranderingen met zich mee voor bestuurders van verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. In dit artikel neem ik u mee in de belangrijkste wijzigingen.

Aanleiding Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen

De WBTR kende een vrij lange aanloop, het wetsvoorstel was al sinds 2016 in behandeling bij de Tweede Kamer. Aanleiding voor het voorstel was een aantal misstanden bij woningbouwcorporaties en (semi)publieke zorg- en onderwijsinstellingen.

Het doel van de WBTR is het verbeteren van de kwaliteit van het bestuur en toezicht in de (semi-)publieke sector, met name bij verenigingen en stichtingen. Daarvoor worden in de WBTR de regels voor bestuur en toezicht bij verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen aangevuld, verduidelijkt en zo veel mogelijk in lijn gebracht met de regelingen die nu al gelden voor de BV en de NV. Na de inwerkingtreding van de WBTR gelden dan voor alle rechtspersonen nagenoeg dezelfde regels.

Belangrijkste wijzigingen WBTR

Wat wijzigt er met de komst van de WBTR?

1. Het belang van de rechtspersoon

Vanaf 1 juli is wettelijk vastgelegd dat ook bestuurders en toezichthouders van verengingen en stichtingen zich bij het vervullen van hun taak moeten richten op het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Hiervoor kunnen in de statuten voorschriften worden opgenomen.

2. Tegenstrijdig belang

Voornoemde wijziging betekent ook dat bestuurders vanaf 1 juli niet meer mogen deelnemen aan de besluitvorming over een onderwerp als zij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang hebben dat in strijd is met het belang van de rechtspersoon. Gebeurt dit toch? Dan is het besluit vernietigbaar. Met deze regeling, die nu al geldt voor BV’s en NV’s, wil de wetgever voorkomen dat bestuurders hun persoonlijk belang boven het belang van de rechtspersoon stellen.

Er is sprake van een tegenstrijdig belang als een bestuurder een persoonlijk belang heeft of bij een ander belang betrokken is dat niet parallel loopt met het belang van de rechtspersoon, waardoor hij niet integer en onbevooroordeeld kan beslissen. Het is niet vereist dat de rechtspersoon door het besluit daadwerkelijk wordt benadeeld. Het is voldoende als eraan kan worden getwijfeld dat de bestuurder zich bij het nemen van het besluit heeft gericht op het belang van de rechtspersoon.

Hebben alle bestuurders in een vereniging een tegenstrijdig belang? Dan moet het besluit worden genomen door de Raad van Commissarissen (RvC). Heeft de vereniging geen RvC of hebben de commissarissen ook een tegenstrijdig belang? Dan moet de algemene vergadering van de vereniging het besluit nemen, behalve als in de statuten van de vereniging een afwijkende regeling is opgenomen.

Stichtingen hebben geen algemene vergadering. Daarom mag, als alle bestuurders (en eventueel commissarissen) een tegenstrijdig belang hebben, het bestuur toch zelf het besluit nemen, maar daarbij moet wel worden vastgelegd wat de overwegingen waren die aan het besluit ten grondslag lagen.

3. Beperking meervoudig stemrecht

Vanaf 1 juli geldt de beperking van het meervoudig stemrecht ook voor bestuurders en commissarissen van verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Dit betekent dat één bestuurder of commissaris niet meer stemmen kan uitbrengen dan de andere bestuurders respectievelijk commissarissen tezamen. Hiermee wordt voorkomen dat één bestuurder of commissaris bepaalde besluiten kan doordrukken.

Bevatten de statuten op dit moment een regeling die het wél mogelijk maakt voor één bestuurder of commissaris om meer stemmen uit te brengen dan de anderen gezamenlijk? Dan vervalt deze regeling automatisch op 1 juli 2026, of bij de eerstvolgende statutenwijziging.

4. Raad van Commissarissen

Er komt ook voor verenigingen en stichting een wettelijke basis om een Raad van Commissarissen (RvC) in te stellen. Een RvC heeft de taak om toezicht te houden op het bestuursbeleid en de algemene gang van zaken. Ook mag de RvC door de algemene vergadering benoemde bestuurders schorsen, tenzij de statuten anders bepalen.

Veel rechtspersonen hebben nu al een toezichthoudend orgaan, zoals een Raad van Toezicht of Raad van Advies. Als deze organen voldoen aan de omschrijving van de RvC in de WBTR, vallen zij ook onder de wettelijke regeling voor de RvC, ongeacht de benaming. Daarmee krijgen deze organen ook de rechten en bevoegdheden die in de WBTR worden genoemd.

5. One tier board

Vanaf 1 juli wordt het voor verenigingen en stichtingen ook mogelijk om een one tier board in te stellen. In dit bestuursmodel zitten zowel bestuurders (‘uitvoerende bestuurders’) als toezichthouders (‘niet-uitvoerende bestuurders’) in het bestuur. Voordeel van dit bestuursmodel ten opzichte van een bestuur en een aparte RvC is dat de toezichthouders in dit bestuursmodel minder op afstand staan van het bestuur.

In een one tier board zijn bepaalde taken exclusief toebedeeld aan de niet-uitvoerende bestuurders. Denk daarbij aan het voordragen van bestuurders, de vaststelling van de bezoldiging en het voorzitterschap van het bestuur. In bepaalde sectoren (zoals bij zorginstellingen en woningcoöperaties) is het overigens op grond van sectorspecifieke wetgeving niet toegestaan een one tier board in te stellen.

6. Onstentenis en belet bestuur

Bij de eerstvolgende statutenwijziging na 1 juli 2021 moeten alle rechtspersonen in de statuten een regeling opnemen voor de situatie waarin een bestuurder of het hele bestuur (of een commissaris of de hele RvC) afwezig is of niet in staat is om zijn taken en bevoegdheden uit te oefenen. Dit kan het geval zijn bij onbereikbaarheid, een ziekte of een schorsing.

7. Aansprakelijkheid bij faillissement

Gaat de rechtspersoon failliet? Dan kunnen bestuurders (en commissarissen) die hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en waarbij het aannemelijk is dat dit tot het faillissement heeft geleid, vanaf 1 juli 2021 hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het boedeltekort.

Er is in ieder geval sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur als het bestuur niet heeft voldaan aan de administratieplicht en/of de jaarrekening niet op tijd is gepubliceerd. Op dat moment wordt ook automatisch aangenomen dat deze onbehoorlijke taakvervulling tot het faillissement heeft geleid. Het is dan aan de bestuurder of commissaris om dit te weerleggen. Laatstgenoemde aanname geldt overigens niet voor bestuurders (en commissarissen) van niet-commerciële verenigingen en stichtingen. Ook zij kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het boedeltekort, maar dan moet de curator bewijzen dat de onbehoorlijke taakvervulling tot het faillissement heeft geleid.

Vragen?

Een aantal van deze wijzigingen gaat per 1 juli 2021 direct in, op een aantal andere wijzigingen is overgangsrecht van toepassing. Heeft u hier vragen over? Neem dan gerust contact op met een van onze advocaten ondernemingsrecht. We vertellen u graag meer.