Wet openbaarheid van bestuur: verzoeker hoeft niet om specifieke documenten te vragen

Blog

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat in een uitspraak van 15 juli 2015 bepaald.

De casus

De verzoeker in deze zaak wil stukken ontvangen, die zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (‘KBG’). Iets meer specifiek gaat het de verzoeker om ‘het beoordelingsverslag als bedoeld op pagina 9 van uw jaarverslag 2011 + het positief beoordelingsverslag van uw lid: [naam] met vestigingen in Leiden, Amsterdam en Rotterdam’. De verzoeker beroept zich op de Wob.

De KBG weigert om de stukken toe te zenden en zowel in bezwaar als beroep krijgt de verzoeker nul op het rekest.

De discussie spitst zich onder meer toe op de vraag welke documenten de KBG moet geven naar aanleiding van het verzoek. Er was sprake van een beoordelingsverslag en een toetsingsverslag. De KBG geeft aan dat alleen is gevraag om het beoordelingsverslag en zij zou dus als het verzoek al wordt toegewezen, niet ook het toetsingsverslag hoeven te verstrekken. In het beoordelingsverslag geeft het bestuur van de KBG een oordeel over het toetsingsverslag dat door een externe auditor wordt opgesteld. In bezwaar heeft verzoeker aangegeven dat hij documenten wil hebben die zien op ‘de kwaliteitsbewaking ten aanzien van de deurwaarder.’ En daaronder vallen, zo stelt de verzoeker in hoger beroep, beide verslagen. Het één kan niet los van het ander worden gezien.

De beoordeling door de Afdeling

De Afdeling geeft aan dat het uitgangspunt van de Wob is: een informatiestelsel. Dit houdt in dat een verzoeker niet om specifieke documenten hoeft te vragen. De Afdeling verwijst daarvoor naar de Memorie van Toelichting bij en artikel 3, eerste lid, van de Wob.

Verder wijst de Afdeling erop dat een bestuursorgaan naar aanleiding van een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid, gehouden is de documenten waarin de informatie is neergelegd te verzamelen en deze met toepassing van de Wob voor zover mogelijk openbaar te maken.

Op dit punt slaagt het hoger beroep van de verzoeker: het bestuursorgaan had het verzoek moeten opvatten als een verzoek om beide verslagen te verstrekken.

Verder komt het motief van de verzoeker aan de orde en de vraag of de informatie niet de concurrentiepositie van de deurwaarder zou kunnen schaden. De verzoeker wees op het publieke belang; het openbaar maken van beoordelingen prikkelt deurwaarders om een goede beoordeling te krijgen en leidt tot een eerlijke en transparante markt.
De Afdeling geeft aan dat het recht op openbaarmaking van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Dit is de basisgedachte van de Wob: openbaarmaking op zich dient dit doel.

Daarom kan voor de openbaarmaking geen onderscheid worden gemaakt op basis van de persoon of het oogmerk van de verzoeker. In het kader van de redelijkheidstoetsing op grond van artikel 3:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht kan de vraag aan de orde komen of er een ander belang dan het openbaarheidsbelang aan de orde is. De bestuursrechter moet dit integraal toetsen. Maar bij die toetsing moet het uitgangspunt van de Wob – openbaarheid is regel – zwaar wegen.

Praktische betekenis

Deze uitspraak laat zien dat een bestuursorgaan zich niet te passief mag opstellen bij een Wob-verzoek en een verzoek niet te beperkt mag opvatten. De Wob bevat voor een bestuursorgaan weigeringsgronden, op grond waarvan de informatie dan toch niet hoeft te worden verstrekt. Maar aan het openbaarheidsbelang komt groot gewicht toe en daar mag een bestuursorgaan niet zomaar van afwijken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.