Vereisten toelichting bestemmingsplan bij stedelijke ontwikkeling

Blog

Op woensdag 13 augustus 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de gemeente in het ongelijk is gesteld omdat in de plantoelichting bij een bestemmingsplan met wijzigingsbevoegdheid de vereisten voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet waren opgenomen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i. en artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plandeel “gemengd” gaf rechtstreeks een grondslag voor het toevoegen van detailhandel en de aanduiding “Wro-zone – wijzigingsgebied 2” bood door middel van een wijzigingsbevoegdheid een grondslag voor het toevoegen van detailhandel.

De Afdeling heeft al eerder overwogen in haar uitspraak van 5 februari 2014 (nummer 201303143/1/R4) dat opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan ertoe leidt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Dit heeft tot gevolg dat de Raad bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid inzicht zal moeten geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro geformuleerde voorwaarden binnen het plangebied zou kunnen worden gerealiseerd (de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking).

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro dient in de toelichting bij het plan onder meer te zijn beschreven dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid Bro, dient bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Dit betekent voor detailhandel dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Daarbij overweegt de Afdeling dat het van belang is dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.

Het voorgaande betekent dat de behoefte aan de beoogde ontwikkeling met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Er moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.

In de onderhavige zaak stelde de Raad dat de plantoelichting een verantwoording bevatte waaruit zou blijken dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte. Dit was naar het oordeel van de Afdeling echter niet het geval. De Raad heeft alleen verwezen naar het distributieplanologisch onderzoek (hierna: “dpo”) en heeft ook geen inzicht geboden in de aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkeling met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand. Daarbij was bovendien van belang dat in het dpo weliswaar stond opgenomen dat in de dagelijkse sector een uitbreidingsruimte bestaat, maar dat daarin tevens is vermeld dat de leegstand in de gemeente Albrandswaard relatief hoog is en dat de groei van het aantal inwoners van Poortugaal is achter gebleven bij de prognoses.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de Raad bij het bestreden besluit bij het plandeel gemengd en de aanduiding Wro-zone – wijzigingsgebied 2 het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet in acht is genomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.

Bent u geïnteresseerd in de volledige uitspraak? Klik dan hier.