Het concrete zicht op legalisatie en de handhavingsplicht van de gemeente
Als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, bijvoorbeeld het gebruik van een gebouw in strijd met het bestemmingsplan, dan moet het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren om handhavend op te treden. Hoe zit dat?
In een recente uitspraak van de rechtbank Limburg zag de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of sprake was van een concreet zich op legalisatie ten aanzien van het bewonen en het gebruiken voor kantoren van een voormalig schoolgebouw.
Verzoek tot handhaving
Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan zijn de gronden van het voormalig schoolgebouw bestemd voor gebouwen van openbare of bijzondere aard, zoals scholen, overheidsinstellingen of sociaal culturele doeleinden. In het pand waren een schoonheidssalon, een sportschool en kantoren gevestigd. Ook werd de kapel van het gebouw bewoond. Derde-belanghebbenden hebben de gemeente meermaals verzocht om handhavend op te treden, omdat de voornoemde activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Naar aanleiding van het verzoek van de derde-belanghebbende heeft het college van B&W op 9 januari 2018 een voornemen tot handhavend optreden uitgebracht.
Last onder dwangsom
Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college van B&W een last onder dwangsom opgelegd waarbij de eigenaar werd verplicht om het gebruik van het pand ten behoeve van bewoning te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 3.000,=, het staken en gestaakt houden van kantooractiviteiten op straffen van een dwangsom van € 3.000,= en het staken en gestaakt houden van de sportschool en schoonheidsspecialiste op straffe van een dwangsom van € 3.000,=. De eigenaar van het gebouw en de huurder van de kantoorruimtes in het gebouw hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt en vervolgens een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. De eigenaar en huurder zijn van mening dat het college van B&W niet drie lasten heeft mogen opleggen, omdat er sprake is van één overtreding, te weten het gebruik van het pand in strijd met de bestemming. De voorzieningenrechter deelt die mening niet, omdat zij van oordeel is dat er wel sprake is van meer overtredingen.
Handhavingsplicht
Een bestuursorgaan kan slechts in bijzondere gevallen geen gebruik maken van haar handhavingsbevoegdheden. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat, bijvoorbeeld als er ten tijde van het handhavingsbesluit een ontvankelijke vergunningsaanvraag is ingediend. De eigenaar en huurder stellen dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat op 1 augustus 2018 een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend voor het gebruik van het pand als sportschool en schoonheidssalon en bestaande kantoren. Bovendien heeft de voormalig eigenaar op 10 februari 2017 een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming naar horeca. Bij een principeverzoek worden de bouwplannen aan de gemeente voorgelegd, zonder dat er een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend. Het plan wordt dan getoetst aan het ter plaatste geldende bestemmingsplan. Op deze manier kan worden bekeken of de gemeente in principe positief staat tegenover het bouwplan. De reactie van de gemeente op het principeverzoek was positief, zodat de nieuwe eigenaar vervolgens in januari 2018 een concept bestemmingsplan heeft ingediend met als doel de bestemming te wijzigen in ‘gemengd’ om kantoorfuncties en de sportschool ter plaatse mogelijk te maken.
Concreet zicht op legalisatie
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er ten aanzien van de kantoorfuncties en woning geen sprake is van enig zicht op legalisatie op grond waarvan het college van B&W had moeten afzien van handhavend optreden. Zij oordeelt daartoe dat het indienen van het concept bestemmingsplan en de aanvraag van 1 augustus 2018 onvoldoende is om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Daarvoor had volgens de voorzieningenrechter ten minste een begin met de procedure om verlening van de omgevingsvergunning moeten zijn gemaakt. Dat is in dit geval niet gebeurd. Wat betreft de bewoning van de kapel is de voorzieningenrechter van oordeel dat het omzetten van een dienstwoning naar een reguliere woning niet tot de mogelijkheden behoort. Daarvoor is ook geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, zodat ook ten aanzien van de bewoning geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Niet-ontvankelijkheid
Ten aanzien van de gevestigde sportschool en schoonheidssalon is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat het spoedeisend belang aan dit verzoek is ontvallen als gevolg van de toezegging ter zitting van het college van B&W dat de begunstigingstermijn voor dit onderdeel wordt verlengd tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
Conclusie
Het is vaste jurisprudentie dat een bestuursorgaan een handhavingsplicht heeft. Slechts in bijzondere gevallen kan een bestuursorgaan geen gebruik maken van haar handhavingsbevoegdheden, bijvoorbeeld in het geval er concreet zicht op legalisatie bestaat. Een geslaagd beroep op concreet zicht op legalisatie blijft lastig. Het is daarvoor van belang dat er ten minste een begin met de procedure om verlening van een omgevingsvergunning moet zijn gemaakt (zie ook Raad van State 3 februari 2016). Deze zaak laat ook zien dat het zodanig verlengen van de begunstigingstermijn ervoor kan zorgen dat het spoedeisend belang vervalt en de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek worden verklaard.
Heeft u vragen over dit onderwerp of andere bestuursrechtelijke gerelateerde kwesties, neem dan contact op met een van onze specialisten.