De bestuurlijke boete als straf op Airbnb-verhuur?

Blog

Gemeenten kunnen huiseigenaren die hun woning via Airbnb verhuren een bestuurlijke boete opleggen. Op grond van welke regelgeving is dat? En kan dat altijd? Wat zijn feiten en omstandigheden waar de rechter rekening mee houdt? Een recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam biedt houvast.

Short stay-/vakantieverhuur

Gemeenten kunnen een bestuurlijke boete opleggen aan huiseigenaren die hun woning voor vakantiedoeleinden verhuren. Een dergelijke verhuur kan in strijd zijn met de Huisvestingswet. De Huisvestingswet is bedoeld om de doelgroep, mensen die een woning willen hebben, in die behoefte te kunnen voorzien. Door vakantieverhuur kan een deel van het aanbod uit de markt worden getrokken. De wetgever vindt dat onwenselijk. In de rechtspraak is al uitgemaakt dat het op hotelmatige wijze verhuren als een dergelijke onttrekking kan worden aangemerkt (Rb Arnhem 9 september 2010, ECLI:NL:RBARN:2010:BN6419 en RB A’dam 16 februari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:702). Een voorwaarde voor het opleggen van de boete is wel dat de gemeenteraad bij verordening heeft bepaald dat de boete kan worden opgelegd. Airbnb-verhuur kan ook in strijd zijn met  bestemmingsplannen of een Algemene Plaatselijke Verordering (A.P.V.).

I.s.m. Huisvestingswet, bestemmingsplan, A.P.V.

Dan nu de vraag hoe de rechter met het vraagstuk van de korte termijnverhuur omgaat, en in het verlengde daarvan, of er een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De rechtspraak is streng op dit punt. De woningeigenaar kan wijzen naar een ander, zoals een beheerder[1], maar dit heeft niet zo veel zin. Dit wil niet zeggen dat het maken van een aanspraak op bijvoorbeeld matiging nooit zou lukken. Dat komt wel degelijk een enkele keer voor.[2] En in de rechtspraak is een tendens zichtbaar dat er op bepaalde punten een verzachting optreedt. En dat is dan weer goed nieuws voor eigenaren die over de schreef gaan, en iets voor de gemeente om rekening mee te houden.

Toeristische verhuur

In dit geval, een kwestie die speelde bij de Rechtbank Amsterdam, was het ook zo dat er sprake was van een in beginsel ongeoorloofde verhuur via Airbnb. De zoon van de verhuurder, die het gehuurde in gebruik had, was een (top)sporter die veel in het buitenland zat en zijn appartement, als hij weg was, aan toeristen verhuurde. Het gehuurde was ook als zodanig ingericht en op de komst van toeristen toegerust. De gemeente ging ervan uit dat er door de zoon niet meer in het appartement werd gewoond. De uiteindelijke reden om handhavend op te gaan treden was dat die toeristen overlast veroorzaakten.

Gebruik als woonverblijf

Er werd een bestuurlijke boete opgelegd door de Gemeente Amsterdam van € 13.500,=. De verhuurder ging in bezwaar en daarna in beroep. In beroep kreeg de woningeigenaar van de Rechtbank Amsterdam gelijk. De rechtbank was gevoelig voor het argument dat de gemeente de vermeende overtreding, dat er niet permanent gewoond werd in het gehuurde door verhuurder, niet goed onderzocht had. De verhuurder stond ingeschreven op het adres van het gehuurde, en in het gehuurde bevonden zich persoonlijke bezittingen van de verhuurder. De gemeente had zich dus niet op het standpunt kunnen stellen dat verhuurder het gehuurde niet permanent bewoonde. Bij dit alles zij overigens aangetekend dat de Gemeente Amsterdam een zacht criterium, namelijk “hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf” hanteert.[3]

Handhavend optreden

Het besluit werd vernietigd en de verhuurder hoefde de boete niet te betalen. De uitspraak laat zien dat de gemeente bij handhavend optreden zorgvuldig te werk moet gaan. Dat laten de uitspraken zien, waarvan er een aantal in het bovenstaande zijn aangehaald, en de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die de directe aanleiding bood om dit artikel te schrijven. Als u vragen heeft over dit onderwerp kunt u contact opnemen met één van onze specialisten.

[1] ABRvS 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2080)
[2] De dochter, terwijl de vader hoofdzakelijk de verhuurder was, lukte het in ABRvS 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3205.
[3] De gemeente had al eens achter het net gevist door dit beleid, in Rb A’dam 15 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:778.