Concreet zicht op legalisatie nog steeds van belang?

Blog

Het College van de gemeente Emmen heeft besloten dat een aangelegd pad verwijderd moet worden onder oplegging van een dwangsom. De eigenaar van het pad voert onder meer aan dat niet tot handhaving overgegaan mag worden, omdat sprake is van concreet zicht op legalisatie.

Bestemming grond

Allereerst is de vraag of het pad vergunningplichtig is. Op de grond waar het pad is aangelegd rust de bestemming ”agrarisch-grondgebonden”. De grond is – kort gezegd – bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning wegen, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen aan te leggen. Dit verbod geldt echter niet als dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of het al in uitvoering was op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Oordeel rechtbank

Appellant voert bij de rechtbank aan dat het pad agrarisch wordt gebruikt zodat dit noodzakelijk is voor de bestemming. Hiertegen wordt door het College aangevoerd dat hobbymatig agrarisch gebruik hier niet onder valt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van strijdig gebruik, omdat hobbymatig agrarisch gebruik ook onder de bestemming valt. Wel oordeelt de rechtbank dat een omgevingsvergunning is vereist en het College bevoegd was om handhavend op te treden. Het College heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen,  omdat sprake is van hobbymatig agrarisch gebruik van de gronden. De rechtbank stelt vast dat het College dient te bezien of alsnog een omgevingsvergunning voor het pad kan worden verleend. Het enkele verweer ter zitting dat tegen het pad overwegende bezwaren bestaan in verband met de ruimtelijke uitstraling daarvan is voor de rechtbank onvoldoende.

Beginselplicht tot handhaving

Er wordt hoger beroep ingesteld. De Afdeling stelt vast dat in strijd met de planregels zonder omgevingsvergunning het toegangspad is aangelegd. De Afdeling gebruikt dan de standaardformulering ten aanzien van de beginselplicht tot handhaving. Kort gezegd moet in de regel van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt en slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Verweer College

Het College voert aan dat de rechtbank de besluiten ten onrechte heeft vernietigd. De rechtbank zou hebben miskend dat het onderscheid tussen bedrijfsmatig dan wel hobbymatig gebruik van het perceel en het achterliggende perceel niet doorslaggevend is geweest. Ook zou de uitspraak niet zou stroken met het door het College ter zitting gevoerde verweer.

Oordeel Afdeling concreet zicht op legalisatie

De Afdeling overweegt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het College aan de last onder dwangsom ten grondslag heeft gelegd dat in strijd met de planregels zonder omgevingsvergunning het pad is aangelegd. De Afdeling overweegt echter dat in het primaire besluit niet is ingegaan op de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook is in de beslissing op bezwaar slechts vermeld dat het College expliciet heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het advies van de bezwaarschriftencommissie bevat ten aanzien van het concrete zicht op legalisatie een motivering. Het besluit wordt vernietigd. Het hoger beroep van het College is ongegrond.

Concreet zicht op legalisatie nader gemotiveerd

In hoger beroep heeft het College geprobeerd om alsnog te motiveren waarom geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat het College niet bereid is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat, voldoende is. Het besluit om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid is als zodanig in deze procedure niet aan de orde zodat de rechtelijke toetsing ter zake terughoudend is. Gelet op de nadere motivering die het College geeft, besluit de Afdeling om de rechtsgevolgen van het besluit  waarin de last onder dwangsom staat opgenomen in stand te laten. De link naar de uitspraak treft u hier aan.

Conclusie

Het blijft van belang om in een besluit op te nemen waarom geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Als besloten wordt om geen omgevingsvergunning te verlenen dan wordt dit besluit terughoudend getoetst in de procedure waarin de last onder dwangsom wordt beoordeeld. Dit zal naar mijn idee overigens anders zijn als de aanvraag geheel binnen het bestemmingsplan past en dus sprake is van een gebonden beschikking.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.