Verplichting tot verwijderen blauwe bouwkeet?

Blog

Schenkeveld Advocaten - Blauwe bouwkeet

Een bestuursorgaan heeft een zogeheten ‘beginselplicht tot handhaving’. Dit houdt in dat een bestuursorgaan in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel verplicht is om hiertegen – vanwege het algemeen belang dat met handhaving is gediend – op te treden. Er zijn echter uitzonderingen op deze plicht. Is van een dergelijke uitzondering sprake bij het plaatsen van een bouwkeet op een grasveld?

Feiten

Een persoon (hierna: “verzoeker”) zet een blauwe bouwkeet neer op een grasveld dat niet in zijn eigendom is. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: “verweerder”) heeft bij besluit van 23 maart 2021 verzoeker gelast om uiterlijk op 25 maart 2021 de blauwe bouwkeet van het grasveld te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van toepassing van bestuursdwang, waarbij de kosten op hem zullen worden verhaald.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit en hij heeft de voorzieningenrechter vervolgens gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Handhaven toegestaan?

De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de bouwkeet op grond van het geldende bestemmingsplan en de Algemene plaatselijke verordening Haarlem niet op het perceel mag staan. Om die reden is verweerder bevoegd om handhavend op te treden.

Concreet zicht op legalisatie?

In beginsel is een bestuursorgaan verplicht tot handhaving, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat bijzondere omstandigheden gelegen kunnen zijn in
1) een concreet zich op legalisatie, of
2) wanneer handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een concreet zich op legalisatie. Verzoeker kan namelijk niet gekwalificeerd worden als woonwagenbewoner. Hij staat ook niet op een woonwagenstandplaats. Weliswaar is er woonwagenbeleid in ontwikkeling, maar de uitkomst daarvan is nog onduidelijk. Los van de vraag of er concrete aanwijzingen zouden zijn op grond waarvan verzoeker in de toekomst aanspraak zou kunnen maken op dat beleid is er volgens de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure onvoldoende aanleiding om reeds op de totstandkoming van dat beleid te anticiperen.

Handhavend optreden onevenredig?

Verzoeker voert vervolgens aan dat hij geen andere woon- of verblijfplaats heeft en ook geen financiële middelen heeft om een plek op een camping te huren. Ook voert hij aan dat verweerder het vertrouwen zou hebben gewekt dat hij met zijn bouwkeet op die plek mocht blijven staan.

De voorzieningenrechter gaat echter in beide standpunten niet mee. Zo heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er ook andere mogelijkheden zijn dan een bouwkeet op die locatie neerzetten, zoals contact opnemen met de Brede Centrale Toegang Haarlem. Een loket dat advies, informatie en hulp biedt aan dak- en thuislozen. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat van handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel geen sprake is.

Uitspraak

De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat aan precedentwerking doorslaggevend gewicht mag worden toegekend. Wanneer deze situatie zou voortbestaan zou dit andere soortgelijke gevallen in de hand kunnen werken. Dit is onwenselijk, waardoor verweerder volgens de voorzieningenrechter een reëel belang heeft bij de verwijdering van de bouwkeet. De voorzieningenrechter heft de schorsing van het primaire besluit op en wijst het verzoek tot voorlopige voorziening af.

Nog vragen?

Heeft u vragen over de ‘beginselplicht tot handhaving’, of juist over de uitzonderingen daarop in een specifiek geval? Neem dan contact op met onze specialisten Overheidsrecht.

Hier leest u de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland.