Vergunningvrije activiteit in het bouwplan: meewegen in belangenafweging?

Blog

Welke betekenis mag het bestuursorgaan toekennen in de vereiste belangenafweging aan een vergunningvrije activiteit, welk een onderdeel vormt van een bouwplan en nadelige gevolgen zal veroorzaken? In de uitspraak van 22 april 2015 geeft de Afdeling antwoord op deze vraag.

De casus

Het college van burgemeester en wethouders (het College) verleent een omgevingsvergunning (vergunning) voor een aanbouw aan de achterzijde van een woning. Onder de aanbouw wordt tevens een kelder gerealiseerd. Vanwege de situering van de kelder buiten het bouwvlak, is het bouwplan in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het College verleent de vergunning met de toepassing van een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid.

Appellanten maken bezwaar tegen de vergunning. Het bezwaar wordt door het College ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar stellen appellanten beroep in. De rechtbank verklaart de ingestelde beroepen ongegrond.

Het geschil

Appellanten stellen hoger beroep in en betogen dat het College nadere eisen aan de vergunning had moeten stellen. In het bestemmingsplan is deze mogelijkheid opge­nomen en volgens appellanten moeten belanghebbenden erop kunnen vertrouwen dat het College hiervan gebruik maakt in een geval waarin buren problemen zullen ondervinden van de realisatie van het bouwplan. In dit geval voeren appellanten aan dat de tuin door de realisering van het bouwplan geheel ingesloten zal worden en dat de aanbouw oneven­redig ernstige schaduwhinder en verlies van uitzicht zal opleveren.

Omdat een kelder geen zichtbare ruimtelijke gevolgen heeft en de te verwachten nadelige gevolgen voor bewoners van de naastgelegen woning niet zullen worden veroorzaakt door realisering van de kelder maar door de voorziene aanbouw die zonder de kelder omgevings­­vergunningsvrij is, acht het College de aantasting van het uitzicht en de bezonningssituatie geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. Het College stelt zich op het standpunt dat zij dat de belangen van partijen in de besluitvorming heeft betrokken en dat er geen reden is op basis waarvan de vergunning moet worden geweigerd of nadere eisen aan de vergunning moeten worden gesteld.

Verder betogen appellanten onder verwijzing naar een deskundigenrapport dat realisering van het bouwplan wegens strijdigheid met de artikelen 5:37 (onrechtmatige hinder) en 6:162 (onrechtmatige daad) van het Burgerlijk Wetboek onrechtmatig is. Er zou sprake zijn van een evident privaatrechtelijke belemmering, waardoor een vergunning niet had mogen worden verleend.

Beoordeling Afdeling

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt het College in zijn standpunt  en stelt dat appellanten niet onevenredig in hun belangen worden geschaad door realisering van het bouwplan en dat er geen reden bestaat om de omgevingsvergunning te weigeren dan wel om andere eisen aan het bouwplan te stellen.

Dat het bouwplan één geheel vormt en de omgevingsvergunning betrekking heeft op het gehele bouwplan, laat volgens de Afdeling onverlet dat het College in de belangenafweging betekenis mag toekennen aan het feit dat de nadelige gevolgen van het bouwplan worden veroorzaakt door een deel van het bouwplan dat op zichzelf omgevingsvergunningvrij mag worden opgericht.

Voor het oordeel of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 23 januari 2013.Uit deze uitspraak volgt dat hiervan slechts sprake is wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan de activiteit in de weg staat.

Dat de realisering van de aanbouw zou leiden tot minder dag­licht­toetreding bij de naastgelegen woning, betekent volgens de Afdeling nog niet dat daarmee sprake is van evidente hinder, als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek. Het betoog van appellant slaagt naar het oordeel van de Afdeling niet.

Conclusie

Op de vraag welke betekenis het bestuursorgaan mag toekennen in de vereiste belangenafweging aan een vergunningvrije activiteit welke onderdeel vormt van een bouwplan, antwoordt de Afdeling in deze uitspraak dat dit in de belangenafweging mag worden meegewogen vanwege het feit dat de nadelige gevolgen worden veroorzaakt door de vergunningvrije activiteit.

meegewogen vanwege het feit dat de nadelige gevolgen worden veroorzaakt door de vergunningvrije activiteit.

Bent u geïnteresseerd in de volledige uitspraak, klik dan hier.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.