Niet binnen vier weken op Wob-verzoek gereageerd; dwangsom verbeurd?

Blog

Op 13 mei 2015 heeft de Afdeling een eerdere uitspraak bevestigd en geoordeeld over de vraag of een dwangsom is verbeurd indien het bestuursorgaan niet binnen vier weken een besluit op een Wob-verzoek heeft genomen, omdat het geen betrekking heeft op een bestuursrechtelijke aangelegenheid.

De Wob en niet tijdig beslissen op een verzoek om informatie

De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: “Wob”) regelt het recht op informatie van de overheid. De beslistermijn op een Wob-verzoek is slechts vier weken (met eventueel verlenging voor nog vier weken) en het bestuursorgaan verbeurt, nadat de indiener van het Wob-verzoek het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld, een dwangsom indien niet tijdig op het verzoek wordt beslist. Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) van 1 november 2006 volgt dat die termijn ook geldt indien het besluit ertoe strekt dat de aanvraag moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking heeft op een bestuursrechtelijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob.

De casus

In deze zaak heeft appellant op 9 januari 2013 het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (hierna: “het College”) op grond van de Wob verzocht om een kopie van het ontvangstjournaal van een aantal faxberichten. Bij brief van 25 april 2013  -bijna 11 weken later- heeft het College de gevraagde informatie aan appellant verstrekt. Appellant heeft het College vervolgens verzocht een dwangsom vast te stellen, welk verzoek het College heeft afgewezen.

In de beslissing op bezwaar heeft het College zijn primaire besluit gehandhaafd. Het College heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het verzoek om informatie van appellant ten onrechte is aangemerkt als een verzoek op grond van de Wob. Het College heeft hieraan ten grondslag gelegd dat, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wob, registers en administraties van in- en uitgaande post geen bestuurlijke aangelegenheid zijn. Die registers en administraties zijn derhalve geen documenten in de zin van de Wob en het verstrekken ervan is een feitelijke handeling. Gelet hierop is de brief van 25 april 2013 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: “Awb”) en zijn geen dwangsommen verbeurd, aldus het College. Het bezwaar van appellant werd dus afgewezen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van het bezwaar.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het geen dwangsommen heeft verbeurd en neemt daarbij in aanmerking dat het verzoek van appellant geen betrekking had op documenten over een bestuursrechtelijke aangelegenheid, zodat de reactie op die verzoeken geen besluit is in de zin van Awb.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het College zijn reactie (van 25 april 2013) niet als besluit in de zin van de Awb heeft aangemerkt, omdat het verzoek van appellant geen Wob-verzoek zou zijn. Voorts stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft vermeld op welke bestuursrechtelijke aangelegenheid de door hem verzochte documenten betrekking hadden en de registers en administraties van in- en uitgaande post als zodanig geen betrekking hebben op een bestuursrechtelijke aangelegenheid. Appellant voert aan dat zijn verzoeken afdoende waren geformuleerd en dat onmiskenbaar duidelijk was op welke documenten zijn verzoeken betrekking hadden. Indien deze verzoeken niet duidelijk waren, dan had hij de gelegenheid moeten krijgen zijn verzoeken te specificeren.

Uitspraak Afdeling

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en stelt dat ingevolge artikel 6 van de Wob een bestuursorgaan op een op die wet gebaseerde aanvraag uiterlijk binnen vier weken een besluit dient te nemen. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006 volgt dat die termijn ook geldt indien het besluit ertoe strekt dat de aanvraag moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking heeft op een bestuursrechtelijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 1 van de Wob. Daargelaten of de verzochte documenten betrekking hebben op een bestuursrechtelijke aangelegenheid, was het College gehouden om binnen de daarvoor gestelde termijn een besluit te nemen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reactie van het College geen besluit is.

De Afdeling oordeelt dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt en onderzoekt vervolgens of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. In dit geval komt het College alsnog goed weg omdat de Afdeling overweegt dat appellant geen ingebrekestelling heeft verstuurd waarin het College wordt gemaand om alsnog een bepaald besluit te nemen aan het College. Nu appellant dit achterwege heeft gelaten, heeft het College zich terecht op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom heeft verbeurd. De Afdeling bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.

Conclusie

Uit deze uitspraak van de Afdeling wordt nogmaals bevestigd dat een bestuursorgaan uiterlijk binnen vier weken een besluit moet nemen op een Wob-aanvraag zelfs wanneer dit besluit ertoe strekt dat de aanvraag moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking heeft op een bestuursrechtelijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob. Bestuursorganen dienen hier bedacht op te zijn.

Klik hier voor de uitspraak.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.