Klachtplicht: hoe zit het ook alweer?
Een opdrachtgever geeft in 2006 opdracht tot het verrichten van werkzaamheden aan een elektrische installatie. In 2013 blijkt de installatie niet te voldoen aan de gestelde eisen. Opdrachtgever klaagt bij aannemer. Heeft de opdrachtgever op tijd geklaagd? Op 21 mei 2019 heeft het hof Den Haag zich hierover uitgelaten.
Strekking klachtplicht
Op grond van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek kan de schuldeiser geen beroep doen op een gebrek in de prestatie indien zij niet binnen een bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, ter zake heeft geprotesteerd. Met artikel 6:89 BW is beoogd de rechtszekerheid te dienen. Immers, de wetgever heeft de schuldenaar willen beschermen tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, doordat de schuldenaar er op mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dat ook met spoed weer aan de schuldenaar meedeelt. Daarbij speelt ook een belangrijke rol of de schuldenaar nadeel heeft ondervonden van het verstrijken van de tijd tot er geklaagd is.
Het geschil
In de onderhavige zaak werden op basis van een mondeling gegeven opdracht werkzaamheden door de aannemer verricht aan de elektrische installatie van de opdrachtgever. De betreffende werkzaamheden bestonden uit het bekabelen en het plaatsen van 20 stuks CCE form contactdozen. In april 2006 is door de aannemer een factuur toegezonden ten bedrage van € 19.990,18 inclusief btw. In de factuur is tevens de gebruikte bekabeling gespecificeerd. De factuur is door opdrachtgever voldaan.
In 2013 heeft een inspectiebedrijf de gehele elektrische installatie in het bedrijfspand onderzocht op basis van NEN 3140. De conclusie luidde dat de installatie niet voldoet aan de gestelde eisen. Het inspectiebedrijf constateerde te dunne kabels, open lasdozen en loshangende leidingen. Het herstel zou € 15.534,= exclusief btw bedragen. De opdrachtgever heeft toen verzocht aan de aannemer om herstelwerkzaamheden te verrichten. Dat heeft de aannemer geweigerd noch aanvaardde de aannemer aansprakelijkheid.
Eerste aanleg
Nu de aannemer geen aansprakelijkheid aanvaardde en weigerde de door de opdrachtgever verzochte herstelwerkzaamheden uit te voeren, heeft de opdrachtgever in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd wegens ondeugdelijke uitvoering van de overeengekomen bekabeling. In eerste aanleg heeft de rechtbank, in overleg met partijen, een deskundige benoemd. De deskundige heeft een rapport uitgebracht waaruit volgt dat de bekabeling wel voldeed aan de daarvoor gestelde eisen (kabels niet te dun), behalve waar het aan komt op de kleurcodering. Maar het ontbreken van de kleurcodering brengt niet direct de veiligheid in gevaar. Dus de deskundige heeft geadviseerd om een alternatief te zoeken, zoals het aanbrengen van een krimpkous of gekleurde speciale tape. De vorderingen van de opdrachtgever zijn in eerste aanleg daarom afgewezen.
Hoger beroep
De opdrachtgever gaat in hoger beroep. In het hoger beroep wordt door de opdrachtgever een nieuw deskundigenrapport ingebracht. Ondanks het nieuwe rapport heeft opdrachtgever onvoldoende onderbouwd dat de aangelegde kabels te dun zouden zijn.
Daarnaast heeft de aannemer zich op het standpunt gesteld dat de opdrachtgever niet heeft voldaan aan haar klachtplicht ex artikel 6:89 BW. De aannemer stelt dat het werk in 2006 deugdelijk is opgeleverd en blijkens betaling van de factuur door de opdrachtgever is aanvaard. Dit betekent, volgens de aannemer, dat zij ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die bij oplevering zijn ontdekt dan wel die op dat moment redelijkerwijs ontdekt hadden moeten worden. Daarnaast is de aannemer niet bekend met klachten over haar werkzaamheden en wordt zij pas 7,5 jaar na oplevering geconfronteerd met het rapport van het inspectiebedrijf. Dit terwijl er elke twee jaar een keuring dient plaats te vinden. De opdrachtgever had de elektrische installatie dus al veel eerder/vaker moeten laten keuren, aldus de aannemer.
Oordeel hof
De opdrachtgever heeft niet betwist dat er elke twee jaar een keuring dient plaats te vinden. Het hof oordeelt dat onder die omstandigheden van de opdrachtgever mag worden verlangd dat zij aanzienlijk eerder dan na 7,5 jaar het gebrek had moeten ontdekken en de aannemer daarvan op de hoogte had moeten stellen. De opdrachtgever heeft ook geen (goede) verklaring waarom het zo lang heeft geduurd voordat de keuring heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft het tijdsverloop de betwisting van de klachten bemoeilijkt, waardoor de aannemer nadeel ondervindt van het late klagen. Het hof oordeelt dan ook dat de opdrachtgever te laat heeft geklaagd, zodat de opdrachtgever geen beroep meer kan doen op een gebrek in de geleverde prestatie. De vorderingen moeten om die reden worden afgewezen.
Conclusie
Als er door een contractspartij gebrekkig is gepresteerd, dan moet er tijdig worden geklaagd. Bij het vaststellen van de klachttermijn wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval. De consequentie van te laat klagen is fataal. Als de vervaltermijn verstrijkt, dan verliest de (niet-tijdige) klager al haar rechtsvorderingen. Het is dus van belang dat u deze termijn in de gaten houdt. Heeft u vragen over de mate waarin of op welke wijze er geklaagd moet worden? Neem dan contact op met één van onze specialisten vastgoedrecht.
De uitspraak leest u hier.