Gedwongen woningsluiting ná einde huur: wie betaalt de rekening?

Blog

Schenkeveld Advocaten - Hennep

In mijn vorige blog schreef ik over de mogelijkheid om een huurovereenkomst te beëindigen in het geval dat een huurwoning wordt gesloten wegens de vondst van verboden middelen (artikel 13b Opiumwet). In het daarbij besproken geval werd de huurovereenkomst na de woningsluiting beëindigd en was niet in discussie dat de huurder huur moest blijven betalen tot de huur was geëindigd. Maar wat als de woning wordt gesloten ná het einde van de huurovereenkomst; wie betaalt dan de rekening?

Hennepplantage in huurwoning

De kantonrechter van de Rechtbank Limburg heeft zich daar in een recente uitspraak over uitgelaten. In die zaak ging het over een hennepplantage die in januari 2020 door de politie werd aangetroffen in een huurwoning. De verhuurder kwam daar ook van op de hoogte en die liet de huurder direct weten dat er maatregelen zouden worden genomen om de huurovereenkomst te beëindigen, tenzij de huurder de huurovereenkomst ‘vrijwillig’ zou opzeggen.

Huurder zegt vrijwillig op

De huurder kiest eieren voor zijn geld en zegt de huurovereenkomst direct op en wel tegen 20 februari 2020. Op dat moment heeft de gemeente de woning nog niet gesloten in verband met de aangetroffen hennepplantage. Dat doet de gemeente pas later: de woning wordt in de periode van 5 juni tot 5 september 2020 gesloten. De verhuurder vindt dat de huurder over die periode nog huur verschuldigd is en start daarvoor, als de huurder niet betaalt, een procedure.

Huurovereenkomst is geëindigd

De huurder betoogt in de procedure dat hij geen huur meer is verschuldigd vanaf 20 februari 2020, omdat de huurovereenkomst per die datum is geëindigd. De huurder heeft tegen die datum immers opgezegd. De kantonrechter volgt de huurder daarin, maar toch trekt de huurder aan het kortste eind. De kantonrechter past namelijk artikel 7:225 BW toe. Daarin is bepaald dat als de huurder de huurwoning na het einde van de huurovereenkomst onder zich houdt, over die periode een schadevergoeding moet worden betaald die minimaal gelijk is aan de huur.

Huurder wordt in het ongelijk gesteld

De huurder wordt dus veroordeeld tot betaling van de huur totdat de verhuurder, na de woningsluiting, weer over het gehuurde kan beschikken. Dat de huurder niet letterlijk de huurwoning ‘onder zich houdt’, zoals bedoeld in artikel 7:225 BW, staat daaraan niet in de weg. De kantonrechter sluit aan bij de periode dat de verhuurder weer over het gehuurde kan beschikken, nadat de door de huurder veroorzaakte woningsluiting weer is opgeheven.

Belang voor de praktijk

Deze uitspraak laat zien dat het niet uitmaakt of de woningsluiting voor of ná het eindigen van de huurovereenkomst plaatsvindt. Als die woningsluiting door de huurder wordt veroorzaakt, dan zal de huurder voor de nadelige gevolgen moeten opdraaien. Ook als die zich pas voordoen als de huurovereenkomst is geëindigd en de huurder dus formeel geen huur meer is verschuldigd. Voor dat geval biedt artikel 7:225 BW de verhuurder dus een uitweg.

Nog vragen?

Als u vragen heeft over dit onderwerp of advies of rechtsbijstand nodig heeft, dan kunt u contact opnemen met een van de specialisten van onze secties Overheidsrecht of Vastgoedrecht.

De uitspraak van de kantonrechter kunt u hier vinden.