De Uitvoeringsregeling inzake Ruimte voor Ruimte strijdig met de Provinciale Verordening?

Blog

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”) heeft op 2 juni jl. een voorlopig oordeel gegeven over de vraag of de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte strijdig is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Feiten

Het bestemmingsplan in deze zaak voorziet erin om op en nabij een locatie waar voorheen een veehouderijbedrijf was gevestigd 14 woningen te realiseren waarbij de oorspronkelijke bedrijfswoning als woning wordt gehandhaafd. Bij het vaststellen van het plan heeft de gemeenteraad toepassing gegeven aan de Ruimte voor Ruimte regeling die is gebaseerd op artikel 16 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland.

Bezwaren

Tegen dit plan is beroep ingesteld door een pluimveehouder die in het plangebied woont en een pluimveehouderij exploiteert. Hij is van oordeel dat het plan een aantasting van het dorp oplevert en het achterliggende landelijk gebied. Ook is hij van oordeel dat de Raad de Ruimte voor Ruimte regeling niet correct heeft toegepast.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen als provinciale belangen dat met een oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen. Dit is gebeurd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland. Op grond van artikel 16 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening kan een bestemmingsplan voorzien in een mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van storende bebouwing of functies buiten het bestaand gebied als voorzien is in een Ruimte voor Ruimte regeling. De regels dienen dan -kort gezegd- te voorzien in een vermindering van het bebouwde oppervlak door netto-afname van bebouwing; zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop plaats heeft; en dat er niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop te realiseren waarbij de compensatie bij voorkeur plaats dient te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.

Op grond van artikel 16 derde lid kunnen Gedeputeerde Staten  nadere regels stellen ten aanzien van de eisen waaraan de regeling als bedoeld in het eerste lid moet voldoen.

In het geval is er ook daadwerkelijk een Uitvoeringsregeling vastgesteld door het Gedeputeerde Staten. De meest recente regeling dateert van 14 januari 2015. Gelet op het overgangsrecht gaat de voorzieningenrechter er overigens net zoals de gemeente vanuit dat de Uitvoeringsregeling van 31 mei 2011 geldt.

In de Uitvoeringsregeling 2011 staat in onderdeel D opgenomen dat een Ruimte voor Ruimte regeling in eerste instantie heeft te gelden bij een bedrijfsbeëindiging, maar dat deze regeling onder voorwaarden ook kan worden toegepast bij een bedrijfsverplaatsing. Bij een bedrijfsverplaatsing moet het dan wel gaan om bedrijven die ruimtelijk en/of functioneel storend zijn op de bestaande locatie; economisch levensvatbaar zijn; en vanuit milieutechnisch oogpunt op de bestaande  locatie niet meer kunnen groeien. In dat geval vervalt bij wijze van uitzondering de voorwaarde dat de toepassing van een Ruimte voor Ruimte regeling leidt tot een netto-vermindering van het bebouwde oppervlak in het landelijk gebied.

Inhoudelijk

De voorzieningenrechter oordeelt over de vraag of bovengenoemde bepaling van de Uitvoeringsregeling in strijd is met de Provinciale Verordening.

In de Uitvoeringsregeling staat vermeld dat de voorwaarde vervalt dat sprake moet zijn van een netto-vermindering van het bebouwde oppervlak in het landelijk gebied als aan de voorwaarden voor een bedrijfsverplaatsing wordt voldaan. Dit terwijl in de verordening zelf staat voorgeschreven dat de Ruimte voor Ruimte regeling voorziet in een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing.

Oordeel strijd met Provinciale Ruimtelijke Verordening

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het derde lid van artikel 16 van de Provinciale Verordening weliswaar de  mogelijkheid biedt om nadere regels te stellen, maar dat dit niet zo ver kan gaan dat de regeling leidt tot het resultaat dat van de dwingende bepaling, dat sprake moet zijn van een netto-vermindering van het bestaande oppervlak, wordt afgeweken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onderdeel D van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte tot een dergelijke afwijking strekt. De voorzieningenrechter stelt dat om die reden ernstig moet worden betwijfeld of de gemeenteraad toepassing mocht geven aan de desbetreffende bepaling. Hieraan zou de geschiedenis van de totstandkoming van onderdeel D volgens de voorzieningenrechter niet afdoen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter ook dat, voor zover Provinciale Staten van Noord-Holland destijds van opvatting waren dat artikel 16 van de door hen vastgestelde Verordening te beperkend was, het op hun weg had gelegen om dat artikel aan te passen. Rechtens kon hiervoor geen oplossing worden bereikt door, met instandlating van de Verordening, het College van Gedeputeerde Staten te vragen een Uitvoeringsregeling op te stellen die het bereik van artikel 16 eerste lid, aanhef onder a van de Verordening te buiten gaat.

Oplossing?

Kennelijk had de gemeente al geanticipeerd op een dergelijk oordeel van de voorzieningenrechter aangezien de gemeenteraad zich in de procedure subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan ook had kunnen worden vastgesteld zonder dat toepassing werd gegeven aan onderdeel D van de Uitvoeringsregeling. De gemeenteraad heeft naar voren gebracht dat het bebouwde oppervlak zoals dat voorheen in het plangebied aanwezig was conform een nadere berekening groter is dan het gezamenlijke oppervlak van de in het plan voorziene woningen. De reden hiervoor zou zijn dat de gemeenteraad bij het berekenen van het bestaande oppervlak nu niet alleen de op het terrein aanwezige schuren in aanmerking heeft genomen, maar ook alle andere aanwezige bouwwerken en verhardingen. Op grond van de provinciale notitie “Ruimte voor Ruimte” van juni 2007 is het naar het oordeel van de gemeenteraad reëel om het opruimen van verhardingen bij de regeling te betrekken.

Oordeel mogen verhardingen worden betrokken bij berekening

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Afdeling te zijner tijd zal moeten beoordelen of en zo ja, in hoeverre de op het terrein aanwezige verharding daadwerkelijk bij de berekening mag worden betrokken. De voorzieningenrechter betwijfelt gelet op de definitie van bebouwing zoals die is opgenomen in artikel 2, aanhef en onder E van de Verordening of het correct is om de verharding zonder meer in aanmerking te nemen. De voorzieningenrechter beoordeelt of een verharding als gebouw kan worden gekwalificeerd. Daarvoor wordt verwezen naar de begripsomschrijving in de Woningwet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een bouwwerk, maar ook niet van bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hiervoor wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006.

Naar voorlopig  oordeel is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat aan de notitie uit juni 2007 in het kader van de toepassing van de Verordening en de Uitvoeringsregeling doorslaggevende betekenis toekomt. Daarbij is overigens ook nog van belang dat in de notitie er niet vanuit wordt gegaan dat het verwijderen van 1 m2 aan verharding mag worden gecompenseerd door het realiseren van nieuwbouw tot dezelfde oppervlakte, maar dat tegenover het verwijderen van 10.000 m2 aan verhardingen het realiseren van maximaal 650 m3 aan woningbouw mag staan. De voorzieningenrechter oordeelt dat aan de hand van de beschikbare gegevens nog niet vaststaat of wordt voldaan aan artikel 16.

Oordeel relativiteitsvereiste

Er is door de gemeenteraad ook nog aangevoerd dat gelet op het relativiteitsbeginsel de Afdeling het besluit niet mag vernietiging als niet zou zijn voldaan aan de Ruimte voor Ruimte regeling. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat de Ruimte voor Ruimte regeling op zichzelf tot doel heeft om woningbouw te kunnen realiseren op locaties waar voorheen storende bedrijfsvestiging aanwezig waren, maar aan een dergelijke regeling voorwaarden moeten zijn verbonden die erop zijn gericht om tegen te gaan dat het landelijk gebied door nieuwbouw wordt aangetast. Die voorwaarden moeten worden geacht mede te strekken tot bescherming van belangen van omwonenden zoals in dit geval verzoeker. Het relativiteitsbeginsel staat ook niet aan vernietiging in de weg.

Schorsing

De voorzieningenrechter schorst het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen gelet op het bovenstaande en gelet op het feit dat het plan tot onomkeerbare gevolgen zou kunnen leiden. Wel merkt de Afdeling nog op dat op grond van artikel 1.6 vierde lid van de Crisis- en Herstelwet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak zou moeten worden gedaan op de beroepen. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de looptijd van de voorlopige voorziening in ieder geval beperkt zal zijn.

Conclusie

De voorzieningenrechter geeft de Raad nog een mogelijkheid tot herstel van het besluit door een berekening op te stellen waaruit blijkt hoeveel m2 verhardingen worden weggehaald en hoeveel bebouwing m3 daarvoor in de plaats komt. Als hiermee wordt voldaan aan de notitie van juni 2007 blijven de rechtsgevolgen van het plan voor de gemeente hopelijk in stand. Belangrijk is om er kennis van te nemen dat de voorzieningenrechter naar haar voorlopig oordeel vindt dat de Uitvoeringsregeling uit 2011 ten aanzien van onderdeel D (bij bedrijfsverplaatsing vervalt de voorwaarde dat de toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling tot een netto-vermindering van het bebouwde oppervlak in het landelijk gebied leidt) in strijd is met de Verordening. Dit omdat de Ruimte voor Ruimte regeling in de Verordening voorziet in een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing. De Afdeling zal over dit aspect nog een definitief oordeel geven.

Tip

Tot slot is het voor gemeentes van groot belang om in het geval de Ruimte voor Ruimte regeling wordt toegepast de voorwaarden uit de Verordening, waarbij ik met name wijs op artikel 15 en 16, en de voorwaarden uit de daarbij behorende Uitvoeringsregeling in acht nemen en zelf te toetsen of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Klik hier voor de uitspraak.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.