Aanpassing bestuursprocesrecht: Awb op de schop!

Blog

Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden. Daarmee is het bestaande recht flink vernieuwd, gemoderniseerd, kortom: op de schop gegaan.

Volgens sommigen is er – als tegenhanger van het civiele recht – nu eindelijk sprake van een wetboek van bestuursrechtelijke rechtsvordering. Nagenoeg al het bestuursprocesrecht, dat voorheen verspreid was over bijzondere wetten, is nu opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat geldt ook voor de procedures in hoger beroep. Daaronder zijn ook een aantal artikelen die in de Crisis-en Herstelwet (Chw) stonden, zoals het relativiteitsvereiste. En de terminologie ‘administratieve rechter’ is verdwenen; niet alleen in de volksmond, ook in de wet heet deze nu ‘de bestuursrechter’.

Veranderd is verder de ‘meesleepregeling’ van artikel 6:19 Awb. De oude artikelen gaven nogal wat aanleiding tot problemen, ook bij de rechterlijke macht. De regeling is nu vereenvoudigd. Als hangende bezwaar of beroep het besluit wordt ingetrokken, gewijzigd of vervangen, geldt het bezwaar of beroep van rechtswege tegen het nieuwe besluit. Daarbij kan de rechter wel besluiten om derden in deze nieuwe procedure te betrekken of hen daarop te attenderen.

De rechter heeft meer bevoegdheden om geschonden rechtsregels te passeren. Als een besluit een gebrek bevat, kan dat worden gepasseerd als aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn geschaad. Dit is het (nieuwe) artikel 6:22 Awb, dat voorheen was opgenomen in de Chw.

Het relativiteitsvereiste stond ook in de Chw en is nu eveneens terecht gekomen in de Awb. Degene die een geschonden rechtsregel inroept, moet ook door die regel beschermd worden. Zo hebben omwonenden van een bouwproject geen belang bij het feit dat een trap in één van de woningen niet voldoet aan het Bouwbesluit. De rechter zal die beroepsgrond passeren op grond van het relativiteitsvereiste. Dit zal de komende jaren ongetwijfeld aanleiding zijn voor jurisprudentie, want wel bepaald moet worden wie bepaalde regels dan wèl mag inroepen. De bestuursrechter dient dit overigens ambtshalve te toetsen, maar mag er uiteraard door een partij op gewezen worden.

Verder wordt de ‘antwoordkaartmethode’ (wilt u worden gehoord, stuur dan de antwoordkaart terug) in bezwaar toegestaan, waarbij er wel op dient te worden gelet dat er geen verzendproblematiek ontstaat. Het verdient aanbeveling dat bestuursorganen verzending net zo (zorgvuldig) vastleggen als de verzending van besluiten.

De Wab geeft de bestuursrechter een ‘mission statement’: geschillen moeten zoveel mogelijk en zo snel mogelijk finaal worden beslecht. Dat betekent: geen terugverwijzingen meer naar bezwaarfase, of beroepsfase in hoger beroep, maar zoveel mogelijk zelf af doen. De bestuursrechter heeft daartoe een aantal middelen erbij gekregen de afgelopen jaren: de bestuurlijke lus, het opdragen tot het nemen van een nieuw besluit, waarbij kan worden bepaald dat bepaalde wettelijke voorschriften buiten toepassing blijven. Bijvoorbeeld een terinzagelegging op grond van afdeling 3:4 Awb.

Maar de wetgever is er duidelijk over: de bestuursrechter moet van zijn gereedschapskist gebruik maken.

De laatste grote wijzigingen betreffen het procederen in hoger beroep. Er kan gebruik worden gemaakt van een grote kamer van 5 rechters, waar 3 nu het maximum is. Verder kan een onafhankelijke AG (net als in civiele zaken) een conclusie nemen. Ook net als in het civiele recht, wordt incidenteel hoger beroep mogelijk. Dat betekent dat degene die de zaak ‘wint’ ook bepaalde voor hem niet gunstige beslissingen kan aanvechten als de andere partij in hoger beroep gaat.

Het bestuursrecht is dus – met recht – op de schop gegaan. Wij lichten de gemeenten over onder meer deze wijzigingen graag voor op 7 februari a.s. Op onze website vindt u daarover meer informatie. Maar mocht u niet werkzaam zijn bij een gemeente en toch meer willen weten, dan zijn wij uiteraard bereid uw groep, bedrijf of netwerk hierover voor te lichten.