De uit te werken bestemming en planschade

Blog
Schenkeveld Advocaten - Schenkeveld Kayleigh Witte © Hélène de Bruijn Fotografie–063

In een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant waarin een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade werd ingediend, ging het om de vraag of een uit te werken bestemming (waarvan in werkelijkheid nooit een uitwerkingsplan is vastgesteld, maar een ander bestemmingsplan) als onderdeel van het oude planologische mag worden gebruikt in de vergelijking met het nieuwe planologische regime.

Planschade in het kort

Planschade is een vergoeding voor geleden nadeel als gevolg van een planologisch besluit, bijvoorbeeld een wijziging van een bestemmingsplan. Schade kan ontstaan doordat er in de woon- of werkomgeving een ontwikkeling wordt toegestaan waarvan hinder wordt ondervonden. Indien een besluit leidt tot een planologisch nadeliger situatie als gevolg waarvan de belanghebbende schade lijdt en de schade het normaal maatschappelijk risico te boven gaat, er geen risicoaanvaarding is en vergoeding van de schade ook niet op een andere manier voldoende is verzekerd, dan bestaat mogelijk een recht op een tegemoetkoming. De voorwaarden voor een tegemoetkoming in planschade zijn opgenomen in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Planvergelijking

Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologisch regime in een nadeliger positie is komen te verkeren. Ook moet hij daardoor schade lijden of hebben geleden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan wordt gesteld dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Dit heeft de Afdeling onder andere besloten in de uitspraak van 29 februari 2012.

Rechtsvraag

Recent heeft de rechtbank Oost-Brabant zich moeten buigen over de vraag of een nog uit te werken bestemming, als onderdeel van het oude planologische regime, mag worden betrokken in de vergelijking met het nieuwe planologische regime.

Nieuw bestemmingsplan

Een eigenaar van een perceel in Eindhoven heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade in verband met de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”. De eigenaar meent schade te lijden doordat de bestemming van ongeveer de helft van zijn perceel door het nieuwe plan een groenbestemming heeft gekregen, terwijl daar voorheen een bedrijfsbestemming op rustte.

Voorheen geldende bestemmingen

Het perceel had onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”, dat op 4 september 1997 is vastgesteld, de nog uit te werken bestemming “Transport- en distributiedoeleinden II”. Na uitwerking zouden gebouwen mogen worden opgericht voor transport- en distributiedoeleinden van 20 meter hoog en zou een ontsluitingsweg aan de voorzijde van het perceel mogen worden aangelegd.

Onder het daarvoor geldende bestemmingsplan “Acht-Noord B” hadden de gronden de bestemming “Agrarisch gebied”. In het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” heeft een deel van de gronden de bestemming “Groen G” en “Verkeer-Weg”. Het resterende deel van de gronden heeft de bestemming “Bedrijventerrein – Uit te werken”. Nadien is op 4 oktober 2011 het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord 2009” vastgesteld en vervolgens op 3 december 2014 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan hebben de gronden nagenoeg dezelfde bestemming als in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”.

Advies SAOZ

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven om planschade-advies gevraagd aan SAOZ (adviseurs in onroerende zaken). SAOZ maakt een planologische vergelijking tussen het bestemmingsplan “Acht-Noord B” en het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”. SAOZ neemt de uit te werken bestemmingen echter niet mee in de vergelijking met het nieuwe planologische regime. De eigenaar van het perceel is het hier niet mee eens en meent dat ten onrechte het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” buiten beschouwing is gelaten.

Uit te werken bestemming moet worden meegewogen

De rechtbank oordeelt, onder verwijzing van de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, dat SAOZ een ondeugdelijke planvergelijking heeft gemaakt. Volgens de rechtbank had het college niet het advies van SAOZ aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Immers, indien het uitwerkingsplan was vastgesteld en in werking was getreden en er zou dan een tegemoetkoming in planschade zijn verzocht, dan had het college een vergelijking moeten maken tussen de redelijke verwachting van de invulling van de uit te werken bedrijfsbestemming van het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” en de maximale mogelijkheden van het uitwerkingsplan. In dit geval is geen uitwerkingsplan vastgesteld, maar een ander (nadeliger) bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van de eigenaar gegrond en draagt het college op een nieuw besluit te nemen.

Conclusie

Indien een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt ingediend, wordt een vergelijking gemaakt met het onmiddellijk daaraan voorafgaand planologische regime. In die vergelijking dient in beginsel te worden uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Daarbij moet mogelijk ook rekening worden gehouden met een uit te werken bestemming als onderdeel van het oude planologische regime. Het vaststellen van een uitwerkingsplan is namelijk niet slechts een toekomstige onzekere gebeurtenis (vgl. artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro). In dit geval gold ook dat een nog uit te werken bestemming, als onderdeel van het oude planologische regime, moest worden betrokken in de vergelijking met het nieuwe planologische regime. Ook al was in werkelijkheid nooit een uitwerkingsplan vastgesteld, maar een ander (nadeliger) bestemmingsplan. Wat het college had moeten doen is een vergelijking maken tussen de redelijke verwachting van de invulling van de uit te werken bestemming en de maximale mogelijkheden van het uitwerkingsplan.