Precariobelasting opleggen aan netbeheerder?

Blog

Schenkeveld Advocaten - kabels1

De rechtbank Gelderland beantwoordt in een gepubliceerde uitspraak van 30 oktober 2019 de vraag of de gemeente aan een netbeheerder een aanslag precariobelasting mag opleggen van € 2.239.879,20. De netbeheerder is van oordeel dat deze belasting niet kan worden opgelegd omdat er contractuele gedoogplicht is voor de gemeente die aan heffing van de precariobelasting in de weg staat.

Precariobelasting grondslag

Op grond van artikel 228, eerste lid, van de Gemeentewet kan precariobelasting worden geheven. Op grond van het tweede lid wordt geen belasting geheven ter zake van infrastructuur als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet, een net als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, gastransport als bedoeld in artikel 39a van de Gaswet of werken als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.

In de verordening op de heffing en invoering van precariobelasting van de betreffende gemeente staat opgenomen dat onder de naam precariobelasting een belasting wordt geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.

Casus

De gemeente heeft met de netbeheerder een overeenkomst gesloten betreffende aansluiting en transport van elektriciteit voor grootverbruikers als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: “ATO”). Bij deze overeenkomst behoren algemene voorwaarden. In de overeenkomst staat – kort gezegd – opgenomen dat de netbeheerder de afnemer heeft voorzien van een aansluiting op het door haar beheerde net voor de elektrische installatie van de afnemer en zich verbindt om tegen betaling deze aansluiting in stand te houden waarbij is aangeduid waar die installatie zich bevindt. Voorts staat in artikel 5.1 van de algemene voorwaarden opgenomen dat de afnemer zal toestaan dat zowel voor hemzelf, als ten behoeve van derden in aan, op, onder of boven het perceel leidingen worden gelegd, aansluitingen tot stand worden gebracht, aftakkingen op reeds bestaande aansluitingen worden gemaakt alsmede dat deze en bestaande leidingen, aansluiting of aftakking in stand worden gehouden, onderhouden, uitgebreid, gewijzigd of weggenomen (…).

De gemeente heeft na het sluiten van deze overeenkomst op 31 oktober 2018 ter zake van 672.758 strekkende meter elektrokabel en 425.222 strekkende meter gasleiding een aanslag precariobelasting opgelegd van € 2.239.879,20.

Het geschil: standpunten over en weer

Verweerder is van oordeel dat de aanslag niet aan haar kan worden opgelegd omdat sprake is van een contractuele gedoogplicht die uit de inhoud van de ATO volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016 en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 september 2017 volgt namelijk dat er geen precariobelasting kan worden geheven op het moment dat de eigenaar van de grond op grond van een overeenkomst moet gedogen dat de wederpartij kabels en leidingen onder de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft. Er wordt door de netbeheerder gesteld dat de heffing van de precariobelasting in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

Anders dan verweerder, is de gemeente van oordeel dat de aanslag terecht is opgelegd omdat geen sprake is van een contractuele gedoogplicht. Zij stelt dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 september 2017 niet in gaat op de gedoogplicht en overigens ook niet juist is. Voorts verwijst zij naar twee uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2017. Als onderbouwing wordt aangevoerd dat het toestaan is beperkt tot het perceel ten behoeve van de aansluitingen.

Daarnaast stelt zij dat van een contractuele gedoogplicht, die aan heffing van de precariobelasting in de weg staat, slechts sprake is indien de gemeente op grond van een overeenkomst als eigenaar van de grond moet gedogen dat de wederpartij voorwerpen op, onder of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft. Tot slot brengt de gedoogplicht op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid volgens vaste rechtspraak geen gedoogplicht mee die aan heffing van precariobelasting in de weg staat.

Oordeel rechtbank

In deze zaak dient naar het oordeel van de rechtbank de overeenkomst uitgelegd te worden op grond van de Haviltex-norm. Dat is destijds de bedoeling geweest bij het sluiten van de overeenkomst. Daarbij gaat het om de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook om de betekenis die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer mochten geven en hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

In het onderhavige geval gaat het om een heffing voor de middenspanningskabels en de laagspanningshoofdkabels. De aansluitkabels ten behoeve van de verlichting (lantaarnpalen) en de huisaansluitingen zijn niet in de heffing betrokken.

De rechtbank beantwoordt de vraag of sprake is van een contractuele gedoogplicht die aan de heffing van precariobelasting in de weg staat. Het gaat volgens haar om de vraag naar de reikwijdte van de ATO in ruimtelijke zin. Vaststaat dat de ATO niet is gesloten ter uitvoering van een publiekrechtelijke taak van de gemeente omdat deze overeenkomst voor alle afnemers wordt gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de ATO ziet op de percelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de ATO. Dat zijn de percelen zoals vermeldt in het aanhangsel “gegevens afnemer”. Daarin zijn de huispercelen niet in de heffing betrokken zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen gedoogplicht bestaat die in dit geval aan de heffing in de weg staat.

Ten aanzien van het zorgvuldigheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat deze niet is geschonden omdat geen gedoogplicht aanwezig. Ook slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet omdat geen precariobelasting wordt geheven van het drinkwaterbedrijf. In het geval van het drinkwaterbedrijf wordt geen belasting geheven omdat de overeenkomst daaraan in de weg staat. Dat is in deze zaak niet het geval, waardoor er geen sprake is van een gelijk geval.

Les voor de praktijk

Gelet op deze uitspraak is het zowel voor de gemeente als voor de netbeheerders zinvol om na te gaan wat er exact in de overeenkomsten staat opgenomen die worden gesloten zodat bezien kan worden of al dan niet precariobelasting kan worden geheven. In dit geval is de precariobelasting van € 2.239.879,20 terecht opgelegd.

Heeft u nog vragen, neemt u dan vrijblijvend contact op met een van onze specialisten overheidsrecht.