Hoe ver reikt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan?

Blog

In de uitspraak van 11 november 2015 gaf de Afdeling aan deze vrijheid terughoudend te toetsen. Maar dat de vrijheid niet onbegrensd is, maakte de afdeling duidelijk in de uitspraak van 6 januari 20016 na tussenuitspraak van 5 augustus 2015.

Casus

Bij besluit van 26 juni 2016 heeft de Raad het bestemmingsplan “Bovenstraat 96-98 te Hoeven” vastgesteld. Het plan ziet onder meer op de huisvesting van 220 arbeidsmigranten in een pension naast het terrein van het Recreatiepark Bosbad Hoeven B.V. Vanwege de vrees voor overlast van deze migranten voor de kampeergasten heeft Recreatiepark Bosbad Hoeven B.V. tegen dit besluit beroep in gesteld.

Geluidsoverlast door toenemende verkeersbewegingen

Eén van de beroepsgronden van appellante is de vrees voor geluidoverlast van de toenemende verkeersbewegingen door deze migranten langs haar terrein. De Raad heeft bij het vaststellen van het plan geen onderzoek naar mogelijk toenemende geluidshinder gedaan.

Volgens de raad maakt het voorliggende plan slechts een functiewijziging mogelijk. Het voorheen geldende bestemmingsplan staat al een nachtverblijf van 220 recreanten toe, zodat geen sprake is van een toename van geluidbelasting ter plaatse van het recreatiepark door de verkeersbewegingen.

Overwegingen Afdeling bij tussenuitspraak

De Afdeling overweegt in de tussenuitspraak van 5 augustus 2015  dat deze omstandigheid de raad niet ontslaat van de plicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening de gevolgen van het gewijzigde gebruik voor de omgeving te onderzoeken. Daarbij wijst de Afdeling op de plantoelichting in het kader van de luchtkwaliteit publicatie nr. 317, “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van het CROW. Op grond hiervan is berekend dat er in het ‘worst case scenario’ sprake zou zijn van een toename van 440 verkeersbewegingen per 24 uur. De Afdeling oordeelt dat de Raad zich, zonder het verrichten van een onderzoek naar de geluidsbelasting voor het recreatiepark als gevolg van de toename van het verkeer, niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de bestemming strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de raad opgedragen om alsnog een geluidsonderzoek uit te voeren en te onderbouwen of de mogelijke geluidshinder uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordering aanvaardbaar was.

Onderzoek geluidsoverlast door toenemende verkeersbewegingen

De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een aanvullend geluidsonderzoek laten uitvoeren. Het onderzoek sluit aan bij de berekende toename van 440 verkeersbewegingen per etmaal uit de plantoelichting. Uit het onderzoek komt naar voren dat de toegenomen verkeersbewegingen geen ‘hinder’ opleveren zoals werd beoordeeld aan de hand van de hinderindicatietabel uit het Handboek Hinderwet.

Groepsrecreatie of individuele campingplaatsen

Appellante heeft zich verzet tegen de uitkomst van het onderzoek en gesteld dat de raad bij de berekening van de geluidshinder is uitgegaan van verkeerde uitgangspunten. Zo stelt appellante dat het recreatiepark moet worden gezien als een kampeerboerderij waarbij in tegenstelling tot een camping, alleen groepen verblijven die van gezamenlijk vervoer gebruik maken. Ten onrechte, zo stelt zij, is er in het onderzoek voor de bestaande situatie uitgegaan van het kencijfer voor een camping omdat een kencijfer voor een kampeerboerderij in de publicatie van CROW ontbrak. Gelet hierop betoogt appellante dat de bestaande verkeersgeneratie lager ligt zodat het bestemmingplan een grotere toename van wegverkeer tot gevolg heeft.

Oordeel Afdeling in de einduitspraak

De Afdeling vindt het betoog van appellante onvoldoende. De toename van de geluidsbelasting vanwege verkeersbewegingen is aanvaardbaar. Daarbij wijst de Afdeling op de berekeningen van de verkeersbewegingen op basis van het CROW en geeft de Afdeling aan het redelijk te vinden om aansluiting te zoeken bij het kencijfer voor een camping/kampeerterrein, omdat in de publicatie van CROW een kencijfer voor een kampeerboerderij ontbreekt. Daarbij acht de Afdeling van belang dat op het terrein ook recreatieverblijf van individuen is toegestaan en niet is gebleken dat sprake is van een dermate andersoortige bezetting met minder verkeersbewegingen dan op een camping/kampeerterrein. De gebreken uit het tussenvonnis zijn hiermee hersteld.

Horeca bestemming

Appellante heeft naast de geluidshinderkwestie nog een andere beroepsgrond aangevoerd. Zo voerde appellante aan dat de vaststelling van het plandeel met de bestemming “Horeca” is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Dit beroep is gegrond verklaard.

Conclusie met betrekking tot beleidsvrijheid

Uit deze uitspraken komt naar voren dat de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan een zekere mate van vrijheid heeft om regels te stellen, zoals die met betrekking tot geluid en het daarnaar te verrichten onderzoek. Deze vrijheid gaat niet zo ver, dat de raad geen onderzoek hoeft te verrichten als een grotere geluidsbelasting te verwachten is vanwege de toename van het verkeer. De raad kan zich niet ongemotiveerd op het standpunt stellen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Klik hier voor de tussenuitspraak van d.d. 5 augustus 2015. En voor de uitspraak van de Afdeling van d.d. 6 januari 2016 klikt u hier.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.