Consequenties opzegging overeenkomst van aanneming

Blog

Opzegging overeenkomst van aanneming door opdrachtgever. Welk bedrag dient de opdrachtgever dan te betalen aan de aannemer?

Artikel 7:764 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is de  aanneemovereenkomst op te zeggen. In geval van een dergelijke opzegging dient de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs te betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. Het is dus van belang wat onder besparingen in artikel 7:764 BW dient te worden verstaan.

Besparingen hebben met name betrekking op bespaarde kosten van materialen, arbeid en een vergoeding voor niet gelopen risico. Het gaat dus om kosten die vanwege de opzegging niet door de aannemer gemaakt hoeven te worden.

De opdrachtgever heeft de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de besparingen. De aannemer heeft in dat kader een belangrijke mededelingsplicht.

In het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (NJ 2013/225 en LJN: BY8728) is het begrip besparingen verder uitgelegd. Aan dit arrest lag de volgende casus ten grondslag.

De opdrachtgever en de aannemer hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij de aannemer zich heeft verplicht tot het verrichten van diverse werkzaamheden aan de woning van de opdrachtgever. De opdrachtgever was echter ontevreden over de werkwijze van de aannemer en heeft de opdracht met onmiddellijke ingang beëindigd. De aannemer vorderde betaling van het restant van de aanneemsom van € 16.731,17.

Het hof heeft in hoger beroep de vordering van de aannemer voor een geringer bedrag van € 7.917,74 toegewezen. Daartoe heeft het hof overwogen dat het inzetten van mensen op andere, reeds aangenomen klussen in beginsel geen besparing oplevert. Wel heeft de aannemer in dit geval, doordat het werk wegens de opzegging uitviel, haar andere klussen eerder dan gepland kunnen afronden en daardoor heeft zij weer eerder aan ander werk kunnen beginnen. Nu de aannemer niet heeft gesteld dat haar mensen noodgedwongen stil hebben gezeten, is het aannemelijk geworden dat de aannemer de vrijgekomen tijd deels wel met ander werk heeft kunnen invullen. De aannemer heeft daardoor op de door de opzegging vrij gekomen arbeidstijd kunnen besparen. Deze vrijgekomen tijd hoeft daarom niet geheel door de opdrachtgever vergoed te worden. Het hof oordeelt dat de opdrachtgever naar redelijkheid en billijkheid de helft van de niet gewerkte arbeidsuren dient te vergoeden aan de aannemer. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof bevestigd.