Zorgvuldigheid bij artikel 19d Natuurbeschermingswet is geboden!

Blog

Het zorgvuldigheidsbeginsel neemt een belangrijke plaats in het bestuursrecht in en geldt bij de totstandkoming van ieder besluit. Toch blijkt uit de jurisprudentie dat besluiten regelmatig op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel moeten worden hersteld of zelfs worden vernietigd. In dit artikel wordt de uitspraak van 4 februari 2015 besproken waarbij de Afdeling een streep zet door een besluit vanwege een strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

De situatie

De Vereniging Leefmilieu (de Vereniging) en de coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) hebben het College van Gedeputeerde Staten van Limburg (het College) verzocht om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning exploiteren van een melkrundveehouderij, het beweiden van koeien en het uitrijden van mest nabij het Natura 2000-gebied “Weerter- en Budelerbergen en Ringselven”.

De bedrijfsvoering van de melkrundveehouderij zou feitelijk zijn gewijzigd waarbij een groter aantal koeien wordt gehouden dan voorheen. Weliswaar wordt een procedure gevolgd voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet in verband met de geplande uitbreiding, wijziging van het aantal melkkoeien en jongvee en de exploitatie van de melkrundveehouderij, maar deze vergunning ziet slechts op het gebruik van de stallen na de geplande uitbreiding en wijziging. Deze ziet niet op de emissie vanwege het uitrijden van mest en beweiding van de koeien, terwijl deze activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met de bedrijfsvoering.

De bedrijfsgebouwen liggen bovendien op ongeveer twee kilometer afstand van het Natura 2000-gebied. Volgens de Vereniging en de MOB is een vergunning van het College op grond van artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 (artikel 19d) noodzakelijk voor de activiteiten.

Juridisch kader

Artikel 19d is voor de praktijk een belangrijk artikel. In dit artikel is een vergunningplicht opgenomen voor projecten of andere handelingen die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Het geschil

Op 18 oktober 2012 heeft het College een verzoek om handhaving tegen het zonder vergunning uitvoeren van bedrijfshandelingen voor de melkrundveehouderij in Weert in de nabijheid van een Natura 2000-gebied afgewezen. Het bezwaar is door het College op 23 april 2013 ongegrond verklaard omdat volgens het College niet vaststaat dat sprake is van een overtreding van artikel 19d.

De Vereniging en MOB zien aanleiding om beroep in te stellen omdat zij zich niet kunnen verenigen met het besluit van het College om niet handhavend op te treden tegen het zonder vergunning beweiden van koeien en uitrijden van mest. Er is geen sprake van bestaand gebruik op basis waarvan geen vergunning noodzakelijk zou zijn.

Het College betoogt allereerst dat het beweiden van koeien en het uitrijden van mest weliswaar ‘een andere handeling’ is zoals bedoeld in artikel 19d maar dat er geen vergunningplicht volgt uit deze activiteiten. De ammoniakuitstoot als gevolg van deze activiteiten heeft volgens het College geen meetbaar effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Daarnaast stelt het College dat indien de uitstoot wel een verslechterend effect kan hebben op de kwaliteit van de natuurlijke habitats, de uitzonderingssituatie van het derde lid van artikel 19d zich voordoet (bestaand gebruik).

Uitspraak

De Afdeling zet een streep door het besluit van het College en oordeelt dat het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.

Het College heeft bij de voorbereiding van een besluit onvoldoende kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb). Zo heeft het College, volgens de Afdeling, onvoldoende onderzocht of het beweiden van koeien en uitrijden van mest in de nabijheid van het Natura 2000-gebied een overtreding van artikel 19d tot gevolg heeft. Het College heeft niet onderzocht op welke afstand de bij het bedrijf in gebruik zijnde percelen van dit gebied en de daarin voorkomende stikstofgevoelige habitattypen liggen en of deze percelen worden gebruikt voor bemesten en beweiden.

Ook beschikt het College niet over de benodigde informatie over de feitelijke situatie ter plaatse waardoor het College volgens de Afdeling, niet kan stellen dat de ammoniakuitstoot als gevolg van de activiteiten geen verslechterend effect kan hebben op de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied. Ten slotte overweegt de Afdeling ten aanzien van de vermeende uitzonderingssituatie dat deze onvoldoende onderbouwd is.

Conclusie

De Afdeling verklaart het beroep van de Vereniging en MOB gegrond en vernietigt het -onzorgvuldig- tot stand gekomen besluit van het College. Het College zal opnieuw op het verzoek om handhaving moeten beslissen, uiteraard met inachtneming van deze uitspraak.

Bent u geïnteresseerd in de volledige uitspraak, klik dan hier

Mocht u meer informatie willen ontvangen over bovenstaande uitspraak, neem dan contact op met één van onze specialisten.