Is een maatwerkparkeernorm bij een mortuarium geoorloofd?

Blog

Heeft het college ten onrechte een maatwerkparkeernorm gehanteerd bij de verlening van een omgevingsvergunning aan een mortuarium? Op 13 april 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”), antwoord op deze vraag gegeven.

De feiten

Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het college van de gemeente Simpelveld (hierna: “het college”)een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een in een pand gevestigde drukkerij tot mortuarium. De naastgelegen frituurzaak verzet zich tegen deze bouwvergunning, omdat het vreest voor parkeeroverlast. Op de bij het bouwplan behorende bouwtekeningen zijn geen parkeerplaatsen op het perceel ingetekend en er kunnen maximaal twee tot drie auto’s bij het mortuarium worden geparkeerd. Volgens de exploitant van de frituurzaak is dit veel te weinig om het geschatte aantal van twintig bezoekers aan het mortuarium tegelijkertijd te kunnen verwerken.

Parkeeronderzoek

Het college stelt dat zij een parkeeronderzoek heeft uitgevoerd en dat geen sprake is van een parkeerprobleem. Daarnaast stelt het college dat sprake is van een bijzondere omstandigheid vanwege de noodzaak van een mortuarium in de gemeente en de passende locatie nabij kerk en/of bushalte. Daarbij is ontheffing verleend van de bouwverordening.

Verkeerde norm

De exploitant van de frituurzaak stelt echter dat het college van een verkeerde parkeernorm is uitge­gaan en dat zij er niet van uit mocht gaan dat op acceptabele loopafstand voldoende parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn.

De bouwverordening

Artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening bepaalt dat als de omvang/de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voor het parkeren voldoende ruimte moet zijn, in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Op grond van het vierde lid kan het College ontheffing verlenen van deze verplichting als a) het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of b) voor zover op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

Uitspraak Afdeling 18 juni 2014

Deze zaak is al eerder door de Afdeling behandeld. De Afdeling heeft in juni 2014 bepaald dat het door de exploitant van de frituurzaak ingestelde hoger beroep gegrond  is en heeft bepaald dat het college opnieuw op zijn bezwaren moest beslissen. Het college heeft bij de verlening van de bouwvergunning toepassing gegeven aan de ontheffingsmogelijkheid zoals genoemd in artikel 2.5.30 lid 4 van de bouwverordening. De Afdeling overweegt echter dat deugdelijke motivering voor een beroep op dit artikel ontbrak, waarna het College opnieuw op de bezwaren van de frituurzaak moest beslissen.

Nieuw besluit op bezwaar

Bij besluit van 26 mei 2015 zijn de bezwaren opnieuw afgewezen en is wederom een ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening verleend. Het college stelt, onder verwijzing naar het rapport “Advies parkeervoorzieningen Mortuarium Simpelveld” (hierna: “het rapport”) dat op een andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien en heeft met toepassing van artikel 2.5.30 lid 4 van de bouwverordening ontheffing verleend. De exploitant van de frituurzaak is het hier niet mee eens en stelt hoger beroep in.

Onzorgvuldige totstandkoming

De exploitant vindt dat opnieuw een ondeugdelijke motivering ten grondslag ligt aan het besluit. Zij stelt dat het rapport van het adviesbureau onzorg­vuldig tot stand is gekomen en een onjuiste conclusie bevat. Het college mag het besluit niet op dat rapport baseren.

Rapport adviesbureau

In het rapport staat dat de aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV) van het CROW, geen parkeernorm kennen voor mortuaria. Voorts wordt uiteengezet dat niet is aangesloten bij de parkeernorm voor begraafplaatsen die in het ASVV is opgenomen, nu opbaringen in de regel slechts bezocht worden door directe familie en vrienden en deze personen verspreid over verschillende tijdstippen het mortuarium bezoeken. Om die reden is er door het college een maatwerkparkeernorm gehanteerd. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat circa een derde van de bezoekers van een begrafenis ook in het mortuarium afscheid wenst te nemen van de overledene. Per opbaarplaats dient, gelet op de parkeernorm van 36 parkeer­plaatsen per begrafenisplechtigheid, rekening te worden gehouden met in totaal twaalf parkeerplaatsen. Gelet op de  gemiddelde opbaarperiode van zes dagen, betekent dit een gemiddelde parkeervraag van twee parkeer­plaatsen per opbaarplaats per dag. Daarbij is opgemerkt dat deze parkeervraag zich beperkt tot een zeer korte periode per dag, aangezien het mortuarium slechts een half uur per dag open is.

Tellingen

Het adviesbureau heeft daarnaast op enkele dagen tellingen uitgevoerd, waaruit blijkt dat tijdens de periode dat het mortuarium open is, binnen een straal van honderd meter bij gemiddelde bezetting van het mortuarium nog zes vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Maatwerkparkeernorm

De frituurzaak stelt dat het college bij het berekenen van de parkeervraag geen maatwerkparkeernorm heeft mogen hanteren en dat zij uitsluitend praktijkwaarnemingen heeft kunnen gebruiken. Daarnaast stelt de frituurzaak dat niet het aantal overledenen leidend is, maar het aantal bezoekers. Ook betwist de frituurzaak dat het adviesbureau tellingen heeft uitgevoerd, aangezien zij geen mensen heeft gezien die deze tellingen hebben uitgevoerd.

Beoordeling Afdeling

De Afdeling stelt dat het college afdoende heeft gemotiveerd dat in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en dus op een andere wijze in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien als bedoeld in artikel 2.5.30 lid 4 van de bouwverordening. Zij stelt dat het aantal bezoekers samenhangt met het aantal overledenen en het aantal bezoekers bij het vaststellen van de maatwerknorm dan ook is meegenomen. Daarnaast stelt zij dat de frituurzaak voornamelijk opkomt tegen het rapport van het adviesbureau zonder dat zij hieraan een eigen deskundigenonderzoek ten grondslag heeft gelegd. Dat de frituurzaak niemand heeft gezien die de parkeertellingen heeft uitgevoerd, is onvoldoende aan te nemen dat de parkeertellingen niet hebben plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt dat deze wel zijn uitgevoerd. Het door de frituurzaak ingestelde hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.

Mortuarium is geen begraafplaats

Uit de uitspraak van de Afdeling valt af te leiden dat de parkeernormen die in de ASVV uiteen zijn gezet voor begraafplaatsen, niet gelden voor mortuaria. Om die reden is een maatwerkparkeernorm zoals hier gehanteerd geoorloofd.

Klik hier voor de uitspraak.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.