Regels opslagplaatsen voor vaste mest in Nederland

Checklist

Waar moet uw mestopslagplaats voor vaste mest aan voldoen? De regelgeving is ingewikkeld. In dit stuk wordt getracht een overzichtelijk overzicht te geven.

Wet Milieubeheer, Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling

De basis van de nationale regelgeving over vaste mestopslag is de Wet Milieubeheer (hierna: de “WMB”). Op basis van deze wet kunnen voor zogenaamde “inrichtingen” regels worden vastgesteld in besluiten en regelingen (artikel 8.40 WMB). Dat is gebeurd in het Activititeitenbesluit Milieu en de Actviteitenregeling Milieu. Daarin staan de meeste nationale regels voor vaste mestopslag. Als uitgangspunt geldt dat het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling dus alleen voor inrichtingen gelden.

Wat is een inrichting?

De logische volgende vraag is dan wat een “inrichting” is. Er is volgens de WMB sprake van een inrichting indien er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit of van een activiteit die de omvang heeft alsof zij bedrijfsmatig was en die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (artikel 1.1. WMB). De eerste toets is dus of u bedrijfsmatig of hobbymatig een stal/boerderij hebt. Een familie met twee paarden aan huis zal niet bedrijfsmatig bezig zijn en dus niet zijn gebonden aan de hierna te bespreken nationale regels. Dat wordt anders wanneer u bij uw huis hobbymatig twintig paarden of koeien hebt. Het zou dan kunnen dat u als bedrijfsmatig wordt gezien. Het huis en de stallen en alles daar omheen kunnen dan onder omstandigheden een inrichting zijn. U moet dan dus gaan opletten. Verder dient er sprake te zijn van enige continuïteit van het bedrijf en de activiteiten binnen een begrenzing. Dat zal bij een veeteeltbedrijf of hobbymatige boerderij nagenoeg altijd het geval zijn. Soms is discussie mogelijk. Het is niet het doel van dit overzicht hier diep op in te gaan.

Besluit Omgevingsrecht (hierna: het “BOR”)

U dient vervolgens na te gaan of uw activiteiten onder Bijlage 1 van het BOR vallen en op welke grond. In Bijlage 1 van het BOR staan inrichtingen die volgens de Overheid nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu. Een advocatenkantoor of een makelaarskantoor zijn wel inrichtingen maar verrichten voor het milieu nauwelijks relevante handelingen.  Vandaar die additionele toets.

Uit artikel 8.3. van Bijlage 1 van het BOR volgt dat de volgende houders van landbouwhuisdieren vergunning-plichtig zijn onder de WMB.  Hun activiteiten vallen dus onder Bijlage 1. Het gaat om houders van landbouwhuisdieren die meer dan de hierna genoemde landbouwdieren hebben:

  • 1.200 vleesrunderen
  • 2.000 schapen of geiten
  • 3.750 gespeende biggen
  • 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee)
  • 340 stuks vrouwelijk jongvee (inclusief overig melkvee)
  • 100 paarden
  • 50 overige landbouwhuisdieren (komt nauwelijks voor)
  • 750 zeugen
  • 2.000 vleesvarkens
  • 40.000 stuks pluimvee

De activiteiten van deze boeren worden dus aangemerkt als inrichtingen die nadelig kunnen zijn voor het milieu. Voldoet u niet aan de getallen dan vallen uw activiteiten in beginsel niet onder Bijlage 1 van het BOR.

Uit artikel 7.2. van Bijlage 1 van het BOR blijkt echter dat ook de volgende inrichtingen aangemerkt worden als mogelijk nadelig voor het milieu:

Inrichtingen voor:

  1. het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen;
  2. het vervaardigen, bewerken, opslaan of overslaan van anorganische nitraathoudende meststoffen.

Het artikel bepaalt daarbij dat het artikel niet geldt voor het opslaan van 10 m3 of minder dierlijke of andere organische vaste meststoffen.

Is de mestopslagplaats onderdeel van een inrichting?

Als u een artikel 8.3 inrichting bent is vervolgens de vraag of de mestopslagplaats onderdeel is van uw inrichting. Bent u niet een dergelijke inrichting dan kunt deze stap overslaan. U kunt dan direct naar de hierna volgende toets gaan.

Volgens de WMB is de mestopslagplaats een onderdeel van de inrichting indien deze technisch, organisatorisch of functioneel een binding heeft met de (artikel 8.3.) inrichting  en in de onmiddellijke nabijheid ligt van de inrichting (artikel 1.1.4 WBM). De mestopslagplaats is nagenoeg altijd functioneel verbonden met de inrichting. Immers de mest komt meestal van de dieren uit de inrichting. Indien uw mestopslagplaats ligt in de nabijheid van uw stal/boerderij dan is de mestopslag voor de vaste mest onderdeel van de inrichting en dan gelden de hierna te bespreken regels ongeacht of de mestopslagplaats zelf voldoet aan de vereisten van een inrichting. Dat betekent dat alsdan de eis van meer dan 10m3 (zie hieronder) niet geldt. Ook als hij kleiner is dan dient u te voldoen. Gezien de wijze waarop de bepalingen zijn geformuleerd gelden de vereisten ook indien de mesthoop geheel of voor een gedeelte uit mest bestaat als gevolg van een hobby. Denk daarbij weer aan de paarden bij een boerderij.

Indien geen onderdeel van een inrichting

Indien er geen sprake is van een artikel 8.3. inrichting of wanneer de mestopslagplaats zich niet bevindt in de nabijheid  van uw artikel 8.3. inrichting dan dient te worden bekeken of de mestopslag zelf een inrichting is als bedoeld in artikel 7.2. van het BOR. Voor die mestopslagplaatsen dient dus afzonderlijk te worden vastgesteld of het een inrichting is. Alsdan geldt wederom de test van wat een inrichting is (bedrijfsmatig, zekere continuïteit van mestopslag en binnen een begrenzing). Voorts staat er in de BOR dat er geen sprake is van een inrichting indien de opslag van de mest niet meer bedraagt dan 10m3 (vergelijk hierboven).  Als dat het geval is dan is de nationale regelgeving weer niet van toepassing.

Voor de eis van de continuïteit is het niet nodig dat de opslag steeds op dezelfde locatie plaatsvindt. Het herhaaldelijk opslaan op een andere plaats op het land/het erf is kan voldoende zijn om sprake te laten zijn van een afzonderlijke inrichting. Boeren en bedrijfsmatige paardenhouders die denken dat ze daarmee onder de regels uitkomen moeten voorzichtig zijn. Hun redenering gaat mogelijk niet op.

Paragraaf 3.4.5. Activiteitenbesluit Milieu

Indien de mestopslagplaats onderdeel is van een artikel 8.3. inrichting of zelf een inrichting is op basis van het BOR dan gelden de vereisten van artikel 3.4.5. van het Activiteitenbesluit Milieu. In dit artikel – dat ziet op agrarische bedrijfsstoffen (waaronder vaste mest en champost) – wordt de eerste set van regels gegeven ten aanzien van de mestopslagplaats. Op een rijtje:

  1. Het volume van de mest moet meer zijn dan 3m3. Indien het minder is dan gelden de vereisten niet. Opmerkelijk is dat wanneer de mestopslagplaats zelf een inrichting is en geen onderdeel is van een artikel 8.3. inrichting de vereisten kennelijk pas gaan gelden indien de mestopslag groter is dan 10 m3.
  2. Het volume moet kleiner zijn dan 600m3. Als het groter is dan gelden andere regels.
  3. De mestopslagplaats dient 100 meter verwijderd te zijn van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.
  4. Het moet gaan om het opslaan van mest van landbouwhuisdieren.
  5. Het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van de mest mag niet in het vuilwaterriool maar wel over de bodem worden verspreid indien het water gelijkmatig wordt verdeeld over een onverharde bodem.
  6. Er dient te worden voldaan aan de vereisten in de Activiteitenregeling Milieu ten aanzien van de bescherming van de bodem en het oppervlaktewater (zie hieronder).
  7. Indien de mest wordt opgeslagen op een onverhard oppervlak dan dient dit te gebeuren 5 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam en het te lozen hemelwater mag niet in contact komen met de opgeslagen mest (er moet dus een zeil of een dakje worden aangebracht zodat het hemelwater niet in contact komt met de mest (zie hierna)).

Activiteitenregeling Milieu

De volgende stap is dan te kijken naar de Activiteitenregeling Milieu. Daar staat de afronding van de nationale regelgeving. De regeling ziet ook op agrarische bedrijfsstoffen (waaronder vaste mest). Artikel 3.65 van de Activiteitenregeling Milieu geeft de volgende additionele vereisten:

  1. Indien de vaste mest langer dan twee weken maar korter dan een half jaar op een onverhard oppervlak op een locatie wordt opgeslagen, vindt het opslaan in elk geval plaats:
  • boven een absorberende laag met een dikte van ten minste 0,15 meter en een organische stofgehalte van ten minste 25%, en
  • zodanig dat contact met hemelwater wordt voorkomen. Een dekzeil is hier voldoende of een dakje (vergelijk hierboven).

Indien na het opslaan de opgeslagen mest wordt verwijderd, wordt de absorberende laag eveneens verwijderd.

  1. Indien de vaste mest gedurende een half jaar of langer wordt opgeslagen, vindt het opslaan plaats op ten minste een vloeistofkerende voorziening. Een vloeistofdichte voorziening is nog beter.
  1. Bij het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen anders dan gedroogde pluimveemest op een vloeistofkerende of vloeistofdichte voorziening worden vloeistoffen (denk aan hemelwater) opgevangen in een opslagvoorziening (put) die wordt aangelegd overeenkomstig paragraaf 5.5 en de hoofdstukken 6 en 7 van BRL 2342 en is de vloeistofkerende of vloeistofdichte voorziening zodanig aangelegd dat de vloeistof naar deze opslagvoorziening stroomt. Een zeil voldoet hier dus niet. Ook de onmogelijkheid van het wegstromen is niet voldoende.

Indien u een dus een vloeistofkerende of vloeistofdichte voorziening hebt dan moet u een put (een opslagvoorziening) hebben die voldoet aan BRL 2342 waarnaar het hemelwater vloeit. Ook indien er korter dan een half jaar wordt opgeslagen en er wordt opgeslagen op het beton dan dient er een put te zijn en kan niet worden volstaan met een zeil of en dak of het argument dat het water niet in contact kan komen het oppervlakte water/de bodem omdat het water bijvoorbeeld naar een hoek stroomt van de opslagplaats.

Geen inrichting

Ik heb hierboven aangegeven dat als er geen inrichting is er in beginsel geen nationale eisen gelden. Er is echter een uitzondering. Indien er geen sprake is van een inrichting maar wel sprake van agrarische activiteiten (geheel van activiteiten dat betrekking heeft op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt onderscheidenlijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden) dan geldt slechts artikel 3.47 van het Activiteitenbesluit dat bepaalt:

  1. Het in een vuilwaterriool lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van kuilvoer en dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, is verboden tenzij de bevoegd gezag toestemming heeft verleend.
  2. Het lozen van afvalwater op of in de bodem ten gevolge van het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen is toegestaan, indien het afvalwater ten minste gelijkmatig wordt verspreid over de onverharde bodem.

Dit volgt uit artikel 1.4a van het Activiteitenbesluit.

Gemeentelijke regelingen

Naast de hierboven genoemde nationale regels gelden ook de gemeentelijke regelingen. Deze regelingen kunnen additionele vereisen bevatten. Raadpleegt u uw gemeente. In dit overzicht wordt niet ingegaan op die regelingen die zeer divers kunnen zijn.

Sancties

Het overtreden van de bovenstaande regel levert een economisch delict op (artikel 1a onder 1 WED) en de Overheid kan u – bestuursrechtelijk – het bevel geven te voldoen bij gebreke waarvan een dwangsom kan worden aangezegd.

De Randvoorwaarden

Voor boeren die uitkeringen krijgen op basis van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het belangrijk te weten dat het voldoen aan de bovenstaande nationale regels (zogenaamde) Randvoorwaarden zijn waaraan dien te worden voldaan. Bij (niet opzettelijke) overtreding zal de subsidie worden gekort met in ieder geval 3%. Dat is al snel meer dan het nemen van de vereiste maatregelen. Met name deze onverbiddelijke Randvoorwaarden doen pijn. Laat het niet gebeuren. Heeft u vragen neem dan gerust contact met ons op.