Mag een discotheek gesloten worden als gevolg van een ernstig geweldsdelict voor de deur?

Blog

De burgemeester van Rotterdam heeft een discotheek gesloten als gevolg van een geweldsincident dat zich heeft voorgedaan voor de deur. De personen die bij het incident betrokken waren, hadden de discotheek net verlaten en waren voor de deur met elkaar in gevecht geraakt. Hierbij is uiteindelijk één persoon overleden. Dit was voldoende reden voor de burgemeester om te bevelen de discotheek voor een bepaalde periode gesloten te houden.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in het geval van bijzondere omstandigheden een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren. Hiervoor dient sprake te zijn van feiten die zich in of vanuit de openbare inrichting hebben voorgedaan, waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.

Sluiting discotheek

De burgemeester heeft de discotheek in eerste instantie voor een periode van twee weken gesloten, maar heeft bij het primaire besluit bevolen dat de discotheek voor drie maanden gesloten dient te blijven. De uitbaters van de discotheek hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend en hebben een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft de uitbaters in het gelijk gesteld, waardoor de discotheek gedurende de bezwaarschriftprocedure geopend mocht blijven.

Algemene Bezwaarschriftencommissie

Vervolgens heeft de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: “Commissie”) zich gebogen over de sluiting van de discotheek. De Commissie heeft de burgemeester geadviseerd om het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, in die zin dat de discotheek na de spoedsluiting van twee weken weer zou mogen openen. De Commissie heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een incident dat zich heeft voorgedaan ‘in’ de inrichting. Op basis van camerabeelden dient te worden vastgesteld dat het incident niet zijn oorsprong heeft gehad in de discotheek. Gelet op onder meer de afstand bij de start van het incident en het tijdsverloop na sluiting, kon naar het oordeel van de Commissie ook niet worden gesteld dat er sprake was van een incident dat ‘vanuit’ de inrichting was ontstaan.

Discotheek blijft gesloten

De burgemeester heeft het primaire besluit vervolgens herroepen, in die zin dat de discotheek gesloten diende te blijven. De burgemeester heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter. Volgens de burgemeester volgt uit deze uitspraak dat een sluiting van drie maanden weliswaar niet gerechtvaardigd is, maar er wel voldoende grond bestaat om de discotheek korter dan drie maanden gesloten te houden. De burgemeester heeft hierbij verwezen naar de volgende overwegingen van de voorzieningenrechter: (i) de betrokkenen zijn rivaliserende families, (ii) zij zijn vaste bezoekers van de discotheek, (ii) ten tijde van het primaire besluit waren nog niet alle verdachten opgepakt, (iii) de discotheek is gelegen in een kwetsbaar gebied dat is aangewezen als veiligheidsrisicogebied en (iv) de ernst van het incident als gevolg waarvan de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de discotheek zijn aangetast. De uitbaters van de discotheek hebben vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Oordeel rechtbank

De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat de spoedsluiting voor de duur van twee weken niet ter toetsing voorlag. Daarnaast is niet in geschil dat het incident zich niet ‘in’ de discotheek heeft voorgedaan. De rechtbank heeft zich ‘slechts’ gebogen over de vraag of het incident zich ‘vanuit’ de discotheek heeft voorgedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat dat niet het geval is.

‘Vanuit de inrichting’

Om vast te kunnen stellen dat een incident zich ‘vanuit de inrichting’ heeft voorgedaan als bedoeld in de APV, is vereist dat er een zeker verband moet bestaan tussen gebeurtenissen in de inrichting c.q. de wijze waarop de inrichting wordt gedreven en het geweldsincident. Dat verband zag de rechtbank in deze zaak niet. Op de camerabeelden is niet zichtbaar dat meerdere betrokkenen de discotheek dronken en/of met ruzie hebben verlaten. Het geweldsincident heeft niet plaatsgevonden direct na het verlaten en sluiten van de inrichting, maar is ongeveer vijf tot tien minuten later verderop in de straat gestart.  Ten slotte maakt het feit dat de bij het geweldsincident betrokken personen diezelfde avond de discotheek hebben bezocht, elkaar kenden en vaste bezoekers zijn van de discotheek, op zichzelf geen bijzondere aspecten voor een horeca-inrichting die maken dat het geweldsincident ‘vanuit’ de inrichting heeft plaatsgevonden. Om deze reden is het beroep gegrond verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

Conclusie

De burgemeester heeft op grond van de APV de bevoegdheid om een horeca-inrichting te sluiten indien er sprake is van feiten die zich in of vanuit de openbare inrichting hebben voorgedaan, waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed. De rechtbank oordeelde in deze uitspraak dat een horeca-inrichting niet voor een periode van drie maanden gesloten kon worden, omdat er geen verband aangetoond kon worden tussen de gebeurtenissen in de inrichting van de discotheek en het geweldsincident dat zich op straat voordeed.

Heeft u als bestuursorgaan vragen over de mogelijkheden om een horecaonderneming te sluiten of wordt u als uitbater geconfronteerd met een dergelijke sluiting, neem dan contact op met één van onze specialisten.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam kunt u hier vinden.